Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ruben of vervallen grootheid (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ruben of vervallen grootheid (I)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ruben, gij zijt mijn eerstgeborene, mijne kracht, en het begin mijner macht, de voortreffelijkste in hoogheid, en de voortreffelijkste in sterkte. Snelle afloop als der wateren, gij zult de voortreffelijkste niet zijn. Genesis 49 : 3-4 e.g.

„Gij blijft mij onvergetelijk."
Ik weet niet, of de lezer (es) dezen titel kent, die het opschrift is eener brochure, die handelt over den Jood en zijn beteekenis voor de volken. Ik weet wel, dat het jaren geleden is, dat ik deze brochure met klimmende belangstelling heb gelezen en dat mij dit opschrift steeds is bijgebleven. Dit opschrift werd ontleend aan een woord van Jesaja (44:21) „Gedenk aan deze dingen, O Jakob en Israel! Want gij zijt Mijn knecht: Ik heb u geformeerd, gij zijt mijn knecht, Israel, gij zult van Mij niet vergeten worden."
De Jood — Onvergetelijk!
Welk een woord voor een volk, dat eeuwenlang een afschrapsel der natiën was en dat tegelijk een formatie van den Almachtige in gansch bijzonderen zin moet genoemd worden naar het woord van Jesaja.
Waarom ik hieraan thans bijzonder denk?
Omdat op deze bladzijde van het boek Genesis de geschiedenis wordt belicht van dit volk, dat in zijn 12 geslachten rondom het sterfbed van Jakob aantreedt. Jakob sterft, maar hij blijft leven in zijn zonen en daarom wordt dat gansche volk telkens in den Bijbel aangesproken als: O Jakob en Israel, „Gij zult van Mij niet vergeten worden."
Alle volken der oudheid kennen wij slechts bij het geel geworden blad der geschiedenis. Het is slechts een verbleekt verleden, dat ons wil meenemen en ons moeite geeft om den historischen inhoud te bewaren.
Maar de Jood — zijn stamboom is bijna 40 eeuwen oud. Deze boom, schoon gehavend en gekapt, schier tot op den wortel gekraakt, leeft nog in het midden der volken dezer aarde. Ik denk aan het woord bij den Profeet Jeremia bewaard (31 : 35-36) „Zoo zegt de Heere, die de zon ten licht des daags, de ordeningen der maan en der sterren ten licht des nachts geeft, die de zee klieft, dat hare golven bruisen, Heere der heirscharen is zijn Naam, Indien deze ordeningen van voor mijn aangezicht zullen wijken, spreekt de Heere, zoo zal ook het zaad Israels ophouden, dat het geen volk zij voor mijn aangezicht, alle de dagen."
Of wilt gij hooren een woord van het Nieuwe Testament? Denkt aan hetgeen Paulus schrijft in den brief aan de Romeinen (11:1): „Heeft God Zijn volk verstooten? Dat zij verre". Oogenschijnlijk moge het wezen, alsof God na Golgotha voor altijd den vloek op dat volk gelegd heeft, het zal blijken, dat de uitsluiting van Israel nooit een volstrekte is, maar dat zij slechts een tijdelijk karakter draagt.
Onvergetelijk — Onvergelijkelijk — Onvergankelijk — zoo heeft niet een mensch, maar God Zelf dit volk gestempeld en Hij heeft dat stempel laten lezen de eeuwen door voor ieder, die een oog heeft voor de leidingen Gods in het groote en donkere wereldproces.
Aan het sterfbed van Jakob wordt aan dit volk, waar de vertegenwoordigers staan der twaalf stammen Israels, de toekomst ontsluierd. Hier wordt in rijk poëtische taal een zangstuk gehoord van verheffende schoonheid.
Het is de schendende hand der critiek, die zich ook naar dit gedeelte van den Bijbel heeft uitgestrekt en die zich niet heeft ontzien om, zij het dan niet van een vervalsching, dan toch van een groote historische fout te spreken.
Deze critiek heeft betoogd, dat het onmogelijk is, dat een eenvoudig man als Jakob, tot zulk een hoogte van dichterlijke grootheid kan klimmen en zijn geest in zulk een schoonheid van rhythmen en woorden kan uiten.
Daarom, zoo zegt deze critiek, moet heel dit tafereel veel en veel later gesteld en hebben wij veeleer te denken aan den tijd van den profeet Nathan, die genoemd is als de vervaardiger van dit verheffende dichtstuk.
Zulk een zienswijze is echter met den inhoud van dit stuk zelf in strijd. Het laat zich toch niet denken, dat ten tijde van David of daarna er iemand zou opstaan, die den priesterstam Levi onder zulk een oordeel zou plaatsen als Jakob hier doet op zijn sterfbed (lees Gen. 49:5-7).
De diepste oorzaak van heel deze critiek ligt hierin, dat tot eiken prijs vernietigd moet worden den Geest der profetie. Jakob mag niet geteld worden onder hen, die, door den Geest des Heeren verlicht, de toekomst in het helderst licht stelt, eer dat die toekomst werkelijkheid is geworden.
De moderne critiek kent slechts een profetie „post eventum" d.w.z. de dingen zijn opgeteekend nadat ze geschied zijn.
Hiermede wordt de hartader van alle profetie getroffen en wordt heel de Godsopenbaring een mystifilcatie van de ergste soort.
Dan kan ik altijd nog beter de wel al te oppervlakkige, maar toch begrijpelijke lezing verstaan van hen, die meenen, dat Jakob zeer zeker in zijn stervensure heeft gegrepen naar de toekomst en heeft willen voorspellen, wat in de toekomende dagen zijn zonen en zijn volk zal wedervaren. Hierin is hij dan gelijk bijv. aan den stervenden Socrates, waarvan Plato handelt in zijn Apologie. Plato verhaalt daar, dat Socrates, sprekende over zijn sterven, zeide, dat hij zich thans bevond in een stadium, waarin de menschen dikwerf komen tot voorspellingen. Inderdaad gebeurt het, dat in het stervensure de geest des menschen helderder schouwt, waarom het soms geschiedt, dat Gods kinderen tot volle klaarheid komen van hun eeuwigen staat, waarover zij jaren lang getobd en gezucht hebben.
Maar bij Jakob mogen wij naast deze geestesklaarheid toch zeker een bijzondere inwerking en voorlichting des Heiligen Geestes onderschieden, die met Jakobs geest getuigt en hem inleidt bij goddelijk licht, in wat te gebeuren staat.
Jakobs geest leest in het boek der wordende historie en zijn verhelderde geest vindt, wat in de „navolgende dagen gebeuren zal" (vers 1).
Deze vertaling „de navolgende dagen" geeft niet voldoende duidelijk weer wat de bedoeling is. Letterlijk staat er „aan het einde der dagen". Dit ziet niet alleen maar op de toekomst, maar veel meer nog op 't sluitstuk der toekomst, wat voor den Jood niet anders was dan de tijd van den Messias.
Wij vinden deze zelfde uitdrukking bij de profeten, als bijv. Jes. (2 :2) „En het zal geschieden in het laatste der dagen". Niemand minder dan Calvijn schrijft hier, dat de uitdrukking „het laatste der dagen" ongetwijfeld doelt op het rijk van Christus.
Maar dan beseffe ieder, dat wij te klein en te begrensd en te onschriftuurlijk zouden denken, als wij bij het noemen dezer namen van Jakobs zonen en hun toekomstbeeld niet verder zouden blikken, dan slechts naar den tijd van de Richteren en naar de Davidische periode.
Wie daarbij bedenkt, dat Israels stammen de dragers waren van Gods heilsbeloften en dat in dit twaalftal begrepen lag de kerk des Heeren voor alle eeuwen, kan niet anders, dan hier in het perspectief der Nieuw Testamentische bedeeling blikken.
Gij kunt, zoo gij wilt, zelfs nog hooger stijgen, gedachtig aan het woord eens tot den ziener van Patmos gesproken: Kom hierop, en Ik zal U toonen, hetgeen na deze geschieden zal. Immers hoe hooger wij stijgen, hoe verder horizon wij mogen groeten.
Welnu, zoo mogen wij in dit twaalftal, dat rondom Jakobs sterfbed staat, de afteekening zoeken van het Zion Gods, zooals het eens gansch verheerlijkt in den tempel der eeuwige zaligheid zal blinken. Lees eens Openbaringen zeven, en misschien begint het al te lichten. Wie weet hebben wij bij verdere overdenking gelegenheid om hierop nog eens terug te komen.
Als dit ééne ons nu maar duidelijk wordt, dat wij hier hebben een heilig teekenschrift, d.w.z. niet alleen maar iets van Ruben, of iets van Simeon of Levi, of wie van de anderen gij zoudt willen noemen, maar dat wij uit den aard van het schaduwachtig karakter van gansch Israel hier een beelding vinden van Gods Zion in zijn worstelen en hopen, in zijn zonde en genade, in zijn zwakheid en in zijn kracht, in zijn armoede en in zijn rijkdom.
Misschien valt, hetgeen ik hier geschreven heb, dezen of genen tegen. Ik weet het niet. Ik kan U alleen zeggen, dat ik slechts een inleiding geschreven heb, op wat mijn plan is in de komende weken met U te lezen.
Wanneer deze inleiding een tegenvaller is, dan hoop ik van harte, dat onder Gods zegen hetgeen komt een meevaller wordt, zoo goed en rijk, dat gij lezer of lezeres een rijken zegen al lezende moogt ontvangen.

A. (Apeldoorn) S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 september 1951

De Wekker | 4 Pagina's

Ruben of vervallen grootheid (I)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 september 1951

De Wekker | 4 Pagina's