Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het gebed uit de Schuilplaats. II.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het gebed uit de Schuilplaats. II.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bewaar mij, o God! want ik betrouw op U. Ps. 16 : 1b.

David bad uit zijn Schuilplaats.
Hij bad: bewaar mij, o God!
Het woord bewaren staat hier in een treffende vorm. Wij vinden hier een gebiedende wijs. Dit gebed is een noodkreet. David mocht wel over de dood heen de Doodsoverwinnaar zien, maar zag toch ook de werkelijkheid van de dood. Schier gebiedend riep hij: Bewaar mij, o God! In dit gebed beveelt de dichter zich op deze wijze aan de behoudende en bewarende hand van zijn God aan. Dat David op deze wijze dit doet, is een daad des geloofs en wat wij er onder moeten verstaan, wordt in het volgende verklaard.
Bewaar mij, o God!
God is de sterke God; Hij is een toevlucht voor Zijn volk. Die God is de Bewaarder, de Behoeder, de Wachter. Daarmee is getekend het werk van den groten Herder en enige Wachter. Zulk een Bewaarder heeft David nodig, nu de dood van alle zijden hem bedreigt. Wie de Heer is als Bewaarder en Wachter wordt in vele Psalmen ons bezongen. ,.Denk maar eens aan het pelgrimslied, Psalm 121. De dichter zegt in die Psalm „heel zijn ziel uit en laat horen hoe afhankelijk hij is van den Bewaarder Israëls. Maar in het geloof belijdt hij ook klaar en duidelijk dat hij onder bescherming van den groten Bewaarder en Wachter kan optrekken. Die God kan bewaren. David zal niet tevergeefs roepen. God, Die helpt in nood, is in Sion groot. Dit roepen is een bewust roepen in het geloof. Het is maar niet een roep van een mens in angst, zoals er velen zijn. In die angst noemen ze de naam van God. Is het leed, het dreigend kwaad voorbij, dan wordt die heilige naam niet meer genoemd. Zo is het bij deze dichter niet. Hij roept tot geen onbekenden God, maar tot zijn God, op Wien hij vertrouwt. David roept in zijn benauwde dagen tot zijn God. Hij beveelt zich den Heere aan, omdat de dichter op Hem vertrouwt.
Want ik betrouw op U.
De werkwoordsvorm hier gebruikt wijst op een voltooide handeling. Het woord betrouwen wijst op het zich begeven naar een schuilplaats; in Psalm 61 : 5 lezen wij: ik zal mijn toevlucht nemen in het verborgen van Uw vleugelen. In Jes. 30 : 2 wordt gezegd van de afvallige kinderen dat zij de toevlucht nemen onder de schaduw van Egypte. De bedoeling van het zich begeven naar een schuilplaats is om er binnen in te verkeren, om zich er in te verbergen, om er veilig in te zijn. En nu zegt het woord ons dat David een schuilplaats heeft; God is de Schuilplaats van David ,en David is de gunstgenoot van den HEERE, Ps. 4 : 4. De dichter van Psalm 91 spreekt ook van: onder Gods vleugelen betrouwen. Van Ruth wordt gezegd: onder wiens (Boaz) vleugelen gij gekomen zijt om toevlucht te nemen, 2 : 12. David bergt zich weg in de hoogste Schuilplaats; David is daar geborgen. In die Schuilplaats ligt hij voor rekening van zijn God. Wanneer in het Oosten iemand een ander „Onder de schaduw van zijn vleugelen" nam, dan nam hij zulk een voor zijn rekening, onder zijn bewaring. David heeft God als zijn Schuilplaats en ligt voor Gods rekening.
In die Schuilplaats is hij dus in de gemeenschap met zijn God. Dat is delen in de genade der verzoening; in de genade, geopenbaard in Jezus Christus. Buiten Christus is God een verterend vuur, een eeuwige gloed, bij Wien niemand wonen kan. Maar in Christus hebben wij gemeenschap met een verzoend God. En in zulk een weldaad deelt David. David is een begenadigde zondaar; David weet dat zijn zonden zijn vergeven, Ps. 32; hij is een kind van God en deelt in het onvergankelijke heil; hij kent het pad des levens en weet dat de volle verzadiging er van hem wacht. De dood zal hem niet verderven, Ps. 16 : 10, 11. Gods aangezicht zal hij in gerechtigheid aanschouwen en hij zal verzadigd worden met Gods beeld, Ps. 17 : 15.
In die Schuilplaats is de dichter waarlijk behouden. Die Schuilplaats is hoog en sterk. Laten de golven van haat en geweld hoog slaan, maar die Schuilplaats bereiken ze niet. Sterke vestingen zijn ingenomen, maar deze Schuilplaats is onneembaar; daar heeft de vijand boog en schild en vurige pijlen op verspild. Die Schuilplaats waarborgt eeuwige behoudenis. Geen vloek der wet en geen toorn van den Rechter kunnen David hier treffen. Geen enkel onheil kan hem binnen die Schuilplaats deren. Maar er is meer. Binnen die Schuilplaats wordt hij onderwezen en vertroost. Binnen deze Schuilplaats wordt het verbond van Gods heilgeheimen hem steeds meer ontsloten en mag hij steeds meer genieten van de grote zaligheid. Daar leert hij zingen: Die God is onze zaligheid, wie zou die hoogste Majesteit dan niet met eerbied prijzen? Die God is ons een God van heil; Hij schenkt, uit goedheid zonder peil, ons 't eeuwig, zalig leven; hij kan en wil en zal in nood, zelfs bij het naderen van de dood, volkomen uitkomst geven. Binnen die Schuilplaats eet hij van het hemelse manna en wordt hij gedrenkt uit de wateren des levens. Dan ervaart hij: hier wordt de rust geschonken en het vette van Gods huis gesmaakt. Wat onuitsprekelijk rijk is het om zulk een Schuilplaats in God te bezitten. De dood kan ons dan geen onheil meer brengen.
Verstaan wij nu wel dat David zegt: op U betrouw ik, en dan bedoelt hij: zo deed ik en zo is dus de werkelijkheid. Hij is maar niet bezig, biddend, zoekend en vluchtend, om binnen die Schuilplaats te komen; hij is er werkelijk binnen gekomen; hij vertoeft er; God zelf heeft hem er binnen getrokken en hem die gunst verleend. Maar waarom dan de noodkreet? Is er dan nog nood in de Schuilplaats? Vergeten wij niet dat David nog in het strijdperk is en de laatste vijand is de dood, de koning der verschrikking. De dood is de laatste vijand; hij is de koning der verschrikking. En die dood kan het Gods kind nog erg bang maken. Vergeten wij ook niet dat David zich door het geloof in die Schuilplaats weet en dat geloof is niet altijd even sterk. Toch mene niemand dat David hier twijfelt. Door het geloof weet hij zich in de Schuilplaats en door dat geloof weet hij ook welke zijn verhouding tot God is. God is geen vreemde voor hem, maar een verzoend God. David weet zich een kind van den HEERE, een gunstgenoot, een verkorene, Ps. 65 : 5, en nu houdt zijn gebed uit de Schuilplaats in: HEERE, ik betrouw mij aan U, geheel en al, nu de dood mij van alle zijden bedreigt. Hij zegt: in U heb ik mijn Toevlucht. En daarom kan hij bidden gelijk hij doet: Bewaar mij, o God! want ik betrouw op U.
Wij liggen allen onder het vonnis van de dood. Dat vonnis is niet te veranderen, maar wel kan het worden opgeheven. Dat kan alleen wanneer wij in den Christus worden ingelijfd. Wie in Hem begrepen is door het geloof, is binnen de Schuilplaats waar David van zingt. Laat dan de nood groot zijn, ook in dit jaar; laat het lijden zwaar zijn, ook in ons leven; laat dan de vloek vreselijk zijn, ook voor ons; laten dan onze zonden veel en zwaar zijn, ook de onze, in die Schuilplaats hebben wij niet te vrezen. En wanneer wij er binnen zijn is het een groot voorrecht, wanneer wij er bewust mogen verkeren en er kinderlijk mogen bidden.
Het is een grote genadeweldaad, wanneer wij in het stervensuur ook ons zelf, als David deed, aan den HEERE mogen toebetrouwen. De tijden zijn ernstig. Ook voor Gods volk zijn er zware dreigementen, maar geen nood, zo wij ons weten in de enige Schuilplaats. Welgelukzalig zijn wij, zo wij met David kunnen zeggen: HEERE, ik ben Uw begenadigd kind. Uw gunstgenoot en Gij hebt mij voor Uw rekening genomen. Een vader zal toch zijn kind niet laten omkomen! U behoor ik toe, HEERE; voor Uw rekening lig ik, want ik ben geborgen onder de schaduw van Uw vleugelen. En nu bedreigt de dood; nu komt die laatste vijand aan; nu is de koning der verschrikking nabij. Zie HEERE, hij spant zijn boog, hij heeft zijn pijl gereed; hij zoekt mij te verderven, naar de ziel en lichaam beide! Maar, HEERE, in U ben ik geborgen; laat dit zien, betoon u mijn Bewaarder, mijn Redder, mijn Vader. HEERE, daar is die laatste vijand: Bewaar mij, o God! want ik betrouw op U.
L.H. van der Meiden

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 januari 1952

De Wekker | 4 Pagina's

Het gebed uit de Schuilplaats. II.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 januari 1952

De Wekker | 4 Pagina's