Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Strafdrager

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Strafdrager

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

De straf, welke ons de vrede aanbrengt, was op Hem en door zijn striemen is ons genezing geworden. Jes. 53 : 5b.

De Strafdrager is de Knecht des HEEREN, de Man van smarten.
Wij hielden Hem voor een geplaagde, maar het is anders. Voorwaar, Hij droeg onze ziekten, ons lijden; Hij torste onze smarten. Om onze overtredingen werd Hij doorboord en om onze ongerechtigheden werd Hij verbrijzeld. Hij is de Strafdrager en daardoor ontvangen wij de vrede.
Wij moeten er op letten dat de oorzaak van het strafdragen wordt aangegeven. Allereerst is er sprake van overtreding, een woord, dat zegt wat de ontrouwe mens deed. God heeft in het paradijs de lijn getrokken, binnen welke de mens moest blijven. En door zijn wet, zijn geboden en voorschriften, trekt Hij de lijnen voor ons, binnen welke wij Hem moeten dienen. Die lijnen werden en worden doorgebroken en daardoor keert de mens zich van God af. Ook de gedachte van val, van afval, zit in dit woord. Dan is er sprake van ongerechtigheid en dit woord duidt de zondeschuld aan. Dóór dit alles hebben wij straf verdiend, straf, overeenkomstig onze zonde. En de Borg is in de plaats der zijnen dè Strafdrager. Dat strafdragen was ook lijden. Striemen wijst op wonden en herinnert ook aan de ellende door de zonde.
De Strafdrager heeft op Zich genomen te lijden, te torsen, straf te dragen om zó de last van ónze zonde weg te dragen. Wij zagen Hem aan als een door onheil getroffene, maar wij zagen het mis. Hij is doorboord, door de geweldadige dood getroffen. Psalm 22 : 17, door de kruisdood, de vloekdood, Joh. 19 : 18, vanwege onze overtredingen, vanwege het doorbreken van de door God gestelde wetsgtenzen, vanwege onze moedwillige zonde en afval. Hij is verbrijzeld; lichaams- en levenskracht zijn door het lijden gebroken. De zondeschuld moest worden betaald en daarom was het lijden zo zwaar. Hij droeg de straf der vergelding. De Strafdrager verwierf zo de vrede, de volle verzoening, 9 : 5 ; Ps. 65 : 2, Volle heling van de zondewonden is er door de striemen van Hem. De Strafdrager, de Plaatsvervanger, droeg de vergelding tot redding van zondaren.
Deze Strafdrager werd en wordt miskend. Hij werd gehouden voor een van God geplaagde, die óf veracht moet worden, óf met wien men medelijden moet hebben. Maar het is geheel anders. Vers 4 begint met een woordje dat de tegenstelling aangeeft en tot verwondering stemt. Hij, met nadruk gezegd, was geen geplaagde, was niet een iemand, met wien men medelijden moet hebben. Hij, Hij is geen misdadiger, die om zijn eigen overtreding gestraft wordt, maar Hij is de plaatsbekledende Strafdrager voor misdadigers. In vs 4 is sprake van plaatsvervanging en vergelding; in vs 5 van plaatsvervangende vergelding. De ziekten in vs 4a moeten in het licht van vss 4b en 5, gezien worden als straffen van God. Het strafdragen wordt in vs 5 duidelijk in het licht gesteld. Hij is getuchtigd tot in de dood van het kruis; Hij is gestriemd, wat ook in richterlijke zin moet worden verstaan. Het is niet nodig alleen stil te staan bij de geseling van Jezus, of bij de kruisiging van Hem, maar geseling en kruisiging komen vanzelf wel voor onze aandacht.
De Strafdrager.
Wij... . wij hielden Hem voor een van God geslagen misdadiger. Wij zagen in Hem geen heerlijkheid. Inderdaad is het zo met ons. Wij zijn de overtreders. God, onze Schepper heeft ons recht geschapen, geschapen naar Gods beeld en gesteld in Edens hof. Daar heeft de Heere de lijnen getrokken, binnen welke wij Hem gehoorzaam konden dienen. Maar wij braken door die lijn heen en toen zijn wij, naar het woord des Heeren, gevallen. Nu zijn wij dood in de misdaden en de zonden. Wij hebben daardoor een naamloze zondeschuld op ons geladen en verzwaren die schuld van uur tot uur. Straf hebben wij verdiend, eeuwige straf. Wij hebben tegen God gezondigd en wij zijn waard met de hoogste, dat is met de eeuwige straf gestraft te worden. Die vergelding hebben wij verdiend. Daar is door eigen werk geen ontkoming aan. Het is der wet onmogelijk misdadigers als wij zijn, vrij te spreken. Maar God heeft zijn eigen Zoon gegeven om de straf te dragen. Hij, die Zoon, is de Strafdrager. Dat verstond Jesaja; dat predikte Jesaja. Vol verwondering en aanbidding roept hij het uit: Hij ...... Hij is om onze overtreding verwond; Hij ..... Hij is om onze ongerechtigheid verbrijzeld. Hij .....Hij is de Strafdrager. Hij ..... Hij brengt de vrede aan.
Hij! Geen naam wordt verder genoemd. Er is ook maar éne Strafdrager, dat is Hij, Hij! Hij de Gegevene des Vaders; Hij de grote Lijder; Hij, de Man van smarten. Wie dit verstaat heeft niet nodig andere namen te horen; die weet en verstaat dat die Hij de Borg is, de Bloedbruidegom, de plaatsvervangende Strafdrager. Hij is het, dien onze ziel begeert. In Hem zien wij de noodzakelijke Hogepriester. Hij is voor ons gans begeerlijk. In Hem zien wij alles, wat wij schuldigen behoeven.
Het is een wonder van Gods genade, wanneer onze ziel dit geheim leert verstaan. Wie door het licht, het wederbarend werk van Gods Geest, leert wat het zegt dat hij in zonde ontvangen en in ongerechtigheid geboren is, leert belijden: 't Is niet alleen dit kwaad, dat roept om straf ; neen, ik ben in ongerechtigheid geboren. Mijn zonde maakt mij het voorwerp van Gods toorn, reeds van het uur van mijn ontvangenis af. Dan leren wij ook belijden: ik ben uw gramschap, o God, dubbel waardig. Dan erkennen wij dat de zwaarste straf rechtvaardig is. Wanneer wij eeuwig zouden moeten lijden in de hel, zouden wij met de moordenaar aan het kruis moeten erkennen: wij ontvangen hetgeen wij waardig zijn. Die straf zou overeenkomstig onze zonden zijn. Dan leren wij ook dat wij, overtreders, doemschuldigen, nooit door onze werken gerechtigheid, welke aan de eis van Gods wet voldoet, kunnen aanbrengen. Wij kunnen geen vrede aanbrengen. Wij kunnen geen heling van de breuk der zonde aanbrengen. Wij kunnen de zondewonden niet genezen, niet helen. Wij kunnen geen gebroken hart helen, geen kloof tussen God en onze ziel. Wij kunnen geen schuld betalen en geen zondevuil wegnemen, geen zondewonden reinigen.
Zien wij op ons zelf, dat is alles verloren. Dat moeten wij juist leren. Het is verloren; wij zijn verloren. Hoe zal ik worden gered? Wie zal in mijn plaats lijden? Wie zal in mijn plaats de vergeldingsstraf in de hel lijden? Wie zal in mijn plaats de meest geweldadige dood sterven: de vloekdood aan het kruishout? Wie zal zich in mijn plaats laten geselen? Wie zal alles, alles, wat God eist, volbrengen, en mij vrijmaken, voor mij vrede verwerven, vrede bij God, waardoor ik een open toegang heb tot een verzoend God en Vader?
o Wonder van genade: Hij ..... Hij is in mijn plaats gaan staan; Hij, die dierbare Strafdrager deed het alles. Hij verwierf alles. Hij is mijn Vrede. Hij heeft alles gedaan, wat bij God te doen was. Hij heeft alles verworven, wat verloren was. Om mijnentwil moest Hij dat doen. Mijn ziekten, als straf op de zonden, heeft Hij op Zich genomen; op Zich genomen, als een zware last; mijn smarten vanwege mijn overtreding en schuld, heeft Hij getorst; om mijn overtredingen, is Hij doorboord; om mijn ongerechtigheid is Hij verbrijzeld. De straf, welke ik eeuwig zou moeten dragen, is op Hem gelegd. Hij heeft mijn striemen opgevangen en is in mijn kloof gaan staan om te verzoenen en te helen.
o Wonder van genade. Hij is geen gestrafte misdadiger vanwege eigen zonde, maar ik ben de misdadiger en Hij ..... Hij is gaan staan in mijn plaats. Lieve, dierbare Strafdrager: ik wil mijn misdaden, welke u tergden en deden lijden, niet verbergen; ik wil ze belijden; ze smarten mij; ik ben vanwege a! mijn zonden, die mij wonden, vol van kommer en verdriet. Maar nu ik U zie staan als de Strafdrager, durf ik het schuldige hoofd opheffen. Welgelukzalig allen, die van de straf voor eeuwig zijn ontheven.
Zondaren, mogen wij het „onze"- maken tot het „mijn"? Heeft Gods Geest ons dat geleerd? Dan zullen wij het wonder in beginsel verstaan en het Hij.... Hij ..... Hij ..... leren stamelen.
L.H. van der Meiden

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 maart 1952

De Wekker | 4 Pagina's

De Strafdrager

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 maart 1952

De Wekker | 4 Pagina's