Het synoptische vraagstuk
Kort geleden schreven wij iets over: het verschil en de overeenkomst in de Evangelieën van Mattheus, Markus en Lukas. Het synoptische vraagstuk behandelt de vraag: hoe moet enerzijds de verstrekkende gelijkheid en anderzijds de grote ongelijkheid verklaart worden? Dr. H. Mulder heeft in het tweede nummer van Exegetica, uitgegeven bij van Keulen te Delft, daarop een antwoord gegeven. Hij bespreekt niet wat vroeger al geschreven is, geeft dus geen geschiedkundig overzicht maar zoekt het vraagstuk nader te bezien. No. 2 van Exegetica is daarom zeer belangrijk.
Terecht wijst Dr. Mulder de tweebronnen-hypothese af. Mattheus en Lukas zouden geput hebben uit Markus en uit een z.g. Logia-bron, welke gesprekken des Heeren zou bevatten. Van zulk een Logia-bron is echter nooit een spoor gevonden.
Een gedurig opduikende vraag is of Mattheus in het Grieks schreef of dat hij oorspronkelijk schreef in het Hebreeuws (of: Aramees) en het Evangelie daarna vertaalde in het Grieks. Anderen menen dat niet Mattheus, maar een ander dit Evangelie vertaalde uit het Hebreeuws in het Grieks. Naar het ons voorkomt heeft Dr. Mulder de zaak juist gesteld door te schrijven: Het Evangelie dient zich niet aan als vertaalwerk. Voor ons staat het ook nog altijd vast dat er geen gegronde argumenten zijn aan te voeren voor de mening dat Mattheus oorspronkelijk in het Hebreeuws of Aramees geschreven heeft. Het bekende citaat van Papias heeft Dr. Mulder ook goed onder critiek genomen.
Een andere vraag is of Lukas gebruik gemaakt heeft van het Evangelie naar Markus. Interessant is wat Dr. Mulder schrijft. Hij wijst er op dat er een relatie was tussen Lukas en Petrus, blz. 28, v.v. De relatie tussen Markus en Petrus is bekend, blz. 40. Dr. Mulder concludeert, na geargumenteerde bespreking, dat Markus en Petrus elkaar, na de loslating van Paulus uit de gevangenschap en het vertrek van deze apostel uit Rome, in de hoofdstad van het Imperium Romanum hebben ontmoet. Zij zijn bij elkaar gebleven. Lukas moet zijn geschriften hebben voltooid aan het einde van de tweejarige gevangenschap, waarvan het slot der Handelingen der Apostelen spreekt. Dan kan Lukas niet van een Markus-Evangelie gebruik gemaakt hebben. En de redenering over een proto-Markusevangelie is louter hypothese en wordt natuurlijk door Dr. Mulder verworpen. De schrijver toonde aan dat, volgens zijn inzicht, Lukas zijn gegevens voor belangrijke gedeelten van Petrus heeft verkregen, blz. 43. Van betekenis is zeker de ontmoeting tussen Lukas en Petrus te Antiochie, 44, 45.
De apostel Petrus zal ook wel gepreekt hebben in stereotype vorm, zoals toen veel voorkwam. In prozavorm werd de boodschap door gegeven. Telkens weer naar vaste vormen en vaak met dezelfde woorden. Markus heeft de preking van Petrus ook beluisterd. Lukas zal ook met Petrus wel hebben gesproken. Onder de inspiratie van den Heiligen Geest heeft iedere schrijver zijn werk gedaan. Ieder was een getheopneusteerde schrijver. Petrus volgde een vaste lijn; hij begon bij de doop door Johannes de Doper; verder sprak hij over de arbeid van Jezus in Galilea om dan te getuigen van het werk van Hem in Judea en te Jeruzalem. Dat alles liep uit op het lijden en het sterven des Heeren, de opstanding en de hemelvaart. Bij de drie Evangelisten vinden wij de hoofdzaken van dit gebeuren terug; wij vinden er dus de hoofdzaken van de prediking van Petrus terug. Petrus was de vooraanstaande apostel en gaf leiding. Afgedacht van bepaalde gevallen, Hand. 12 : 17, ligt het voor de hand dat er behoefte ontstond aan de beschrijving van de openbaring Gods door Petrus gepreekt. En dan treedt allereerst Mattheus op, in die periode een der beste schrijvers onder de apostelen. Mattheus was de ooggetuige, al gaat ook hij uit van wat Petrus preekte, blz. 52, 53.
Petrus preekte in Jeruzalem, waar Mattheus hem hoorde; in Antiochie, waar Lukas hem hoorde; in Rome, waar Markus hem hoorde. Het Evangelie naar Mattheus ontstond (ongeveer) in 55; dat naar Lukas in 62; dat naar Markus in 64. Het Evangelie naar de beschrijving van Johannes ontstond later, ongeveer in het jaar 90.
Op deze wijze, n.l. dat alle drie de Evangelisten uitgingen van de prediking van Petrus, gaat er ook niet licht op over Matth. 16 : 18.
Dr. Mulder wijst ook nog op het aparte doel van elk de Evangelieën.
Wij mogen wel zeggen dat dit nummer van Exegetica ons veel bood. De schrijver van dit nummer zit goed in het onderwerp. Hij schrijft duidelijk en wat hij schrijft, is, in verband met de tradie-hypothese, waarop vroeger reeds gewezen is, zeker van betekenis. Aangetoond heeft de schrijver welke gang Petrus in zijn prediking volgde. De schrijvers van het Evangelie hebben elkaar niet nageschreven of elkaar geciteerd, maar ieder heeft afzonderlijk geschreven, getheopneusteerd door Gods Geest. En ieder schreef met eigen, goddelijk doel. En dat werpt licht op de inhoud van het Evangelie. Dit verklaart ook het verschil en de overeenkomst.
Het laatste woord zal wel niet gezegd of geschreven zijn over dit onderwerp, maar dit is, naar ons bescheiden oordeel, in verband met de traditie-hypothese, wel het beste, dat wij lazen. Een uitnemende exegetische studie, welke werkte met gegevens der Schrift. Zo moet het ook.
L.H. van der Meiden
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 augustus 1952
De Wekker | 4 Pagina's