Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Toelichting op de Kerkorde (CXII)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Toelichting op de Kerkorde (CXII)

Kerkorde (62)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een andere vraag, die bij de uitdeeling der gaven door de diaconie gesteld kan worden, is deze: moeten de diakenen onderscheid maken tusschen belijdende leden en de z.g.n. doopleden in dien zin, dat zij alleen de belijdende leden ondersteunen en de anderen naar de burgerlijke armverzorging verwijzen? Deze vraag moet ontkennend worden beantwoord. Het is vroeger wel voorgekomen en misschien gebeurt het hier en daar nog wel, dat men zulk een onderscheid maakt, doch dit is principieel onjuist. Het is de roeping van de diaconie om alle armen der gemeente te verzorgen. Dit geldt ook ten opzichte van de leden der gemeente, die gecensureerd zijn. De kerkelijke tucht is immers geestelijk van aard, zooals artikel 71 van de Kerkorde zegt. Daarom mogen behoeftige leden, die ondersteuning van de diaconie ontvangen, en tuchtwaardig zijn, niet gestraft worden met inhouding van de diaconale ondersteuning. De kerk heeft de roeping om hen te helpen, zoolang ze niet van de gemeente zijn afgesneden. Prof.dr. H. Bouman, Geref. Kerkrecht, I, blz. 589 zegt: „Zelfs zou het aan te bevelen zijn, hen ook na de excommunicatie te blijven steunen, opdat het ook hierin uitkome, dat de tucht der kerk niet dient om te verderven, maar om te behouden". Dit is het juiste standpunt.
Een volgende vraag, die beantwoording eischt, is deze: hebben de diakenen ook de roeping om te onderzoeken, voor zij tot ondersteuning overgaan, of er ook anderen zijn, die volgens Gods Woord de verplichting hebben de betreffende behoeftige te helpen? Inderdaad hebben de diakenen deze roeping. Volgens de Heilige Schrift immers gaat aan de kerkelijke verzorging in orde tweeërlei verzorging vooraf. Daar is allereerst de verplichte wedervergelding. De apostel Paulus spreekt hierover in 1 Tim. 5 : 4, waar hij zegt: „Maar zoo eenige weduwe kinderen heeft, of kindskinderen, dat die leeren eerst aan hun eigen huis godzaligheid te oefenen, en den voorouderen wedervergelding te doen, want dat is goed en aangenaam voor God".
Als ouders behoeftig worden, hebben hun kinderen van Godswege de roeping voor hen te zorgen, voorzover zij daartoe natuurlijk in staat zijn. Dit geldt zelfs voor de kleinkinderen. Niemand mag zich aan deze verplichting tot wedervergelding onttrekken. De diakenen hebben derhalve de taak na te gaan, of er familie-leden zijn, die van 's Heeren wege de roeping hebben de helpende hand te bieden, en zoo ja, of zij ook bereid zijn dit te doen. Gewezen kan worden op de goddelijke roeping. Willen de familieleden geen ondersteuning verleenen, of zijn ze daartoe werkelijk niet in staat, dan dient onderzocht, of er ook anderen zijn, die naar luid van Gods Woord hulp moeten bieden. Na de verplichte wedervergelding, 1 Tim 5 : 4, komt immers de particuliere barmhartigheid, die uit een bijzondere betrekking voortvloeit. Paulus spreekt hierover in 1 Tim. 5 :16. Hij zegt: „Zoo eenig geloovig man of geloovige vrouw weduwen heeft, dat die haar genoegzame hulp doe, en dat de gemeente niet bezwaard worde, opdat zij degenen, die waarlijk weduwen zijn genoegzame hulp doen moge". Ds. Joh. Jansen teekent hierbij aan in zijn Korte Verklaring van de Kerkorde, 3e druk, blz. 119: „Wanneer enig lid der gemeente door Gods bijzonder bestel onder verdere bloedverwanten of vroegere dienstbaren behoeftige weduwen of zusters, nichten of anderen heeft, die van alle ondersteuning verstoken zijn, dan is zulk een lid, wanneer het daartoe in staat is, het eerst geroepen hen „genoegzame hulp te doen". Diakenen moeten arbeiden, dat ook deze particuliere ondersteuning aan de diaconale voorafga, opdat de gemeente instaat zij aan de weduwen en andere behoeftigen, die van alle ondersteuning verstoken zijn, „genoegzame hulp" te verlenen".
Naar onze meening is de orde van verzorging, volgens de Schrift, deze: eerst hebben de naaste familie-leden de roeping hulp te bieden, dan komt de particuliere barmhartigheid en daarna de kerkelijke verzorging. De diakenen dienen deze Schriftuurlijke grondregels altijd voor oogen te houden. Dit beteekent natuurlijk niet, dat dan armen en ellendigen, die ondersteuning noodig hebben, maar van alle hulp verstoken moeten blijven in den tijd, dat de diaconie zich in verbinding stelt met familieleden enz. Dat zou al zeer onchristelijk zijn. Neen, als er nood is, moet worden geholpen, terwijl dan tegelijkertijd de diaconie eventueel pogingen in het werk kan stellen familieleden op de hoogte te stellen en ze te vragen hun Schriftuurlijke roeping te volbrengen.
Op het breede terrein van de armverzorging kunnen nog tallooze vragen gesteld worden. Zoo is bijv. een zeer belangrijke vraag: welke is de verhouding diaconale zorg — overheidszorg? We kunnen op deze kwestie hier niet nader ingaan. Belangstellenden mogen we wel verwijzen naar de litteratuur, die over dit onderwerp verschenen is en nog verschijnt. In dit verband mag ik misschien wel even de aandacht vestigen op Diaconaal Contact, een orgaan, dat tweemaandelijks verschijnt, en een uitgave is van het Comité ter voorbereiding van ouderlingen- en diakenen-conferenties der Chr. Geref. Kerken in Nederland. Redacteur is ds. G. Bilkes te Mussel. Administratie-adres is J.H. Duyker, John Franklinstraat 84 III, Amsterdam-W. Al onze diakenen moeten dit orgaan lezen. Met klem willen we het hier aanbevelen.
Allerlei practische vragen, de armverzorging betreffende, laten we dus verder rusten.
Nog één opmerking dienen we hier bij de bespreking van dit deel van het werk der diakenen te maken. De Kerkorde zegt, dat de gaven „na onderling overleg" uitgedeeld moeten worden, of zooals de oude redactie luidde: met gemeen advies. Natuurlijk kunnen er zich gevallen voordoen, waarin een diaken op eigen verantwoordelijkheid moet ingrijpen en steun moet verleenen, waarna dan zoo spoedig mogelijk het college van diakenen de zaak moet behandelen, maar overigens geldt de regel: er moet onderling overleg zijn, dat wil in dit verband zeggen: er dient door de diakenen gezamenlijk een besluit te worden genomen.Zulks ter voorkoming van tirannie en willekeur.
Apeldoorn
J. Hovius

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 september 1952

De Wekker | 4 Pagina's

Toelichting op de Kerkorde (CXII)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 september 1952

De Wekker | 4 Pagina's