Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Toelichting op de Kerkorde (119)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Toelichting op de Kerkorde (119)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ten vijfde zij even herinnerd aan wat art. 15 van de Armenwet bepaalt.
In dit artikel gaat het over het houden van openbare inzamelingen ten behoeve van instellingen van weldadigheid, bij wege van collecte, inschrijving of op eenige andere wijze. Zulk een openbare inzameling mag niet gehouden worden zonder toestemming van Burgemeester en Wethouders, bij wie ten minste 30 dagen voor den dag waarop de inzameling zal worden gehouden, een verzoek moet worden ingediend. Voor ons nu is van belang wat het vijfde lid van dit artikel zegt. Het luidt: Van de toepassing van dit artikel zijn uitgezonderd de collecten in kerkgebouwen bij de uitoefening van de openbaren eeredienst, en die, voor instellingen eener kerkelijke gemeente, enkel aan de huizen van de lidmaten dier gemeente.
Een diaconie mag dus vrijelijk een collecte houden bij de leden der eigen gemeente. Op sommige plaatsen is het gebruikelijk, dat er een z.g.n. Nieuwjaarscollecte wordt gehouden aan de huizen der gemeenteleden. Dit is door het laatste lid van artikel 15 der Armenwet toegestaan.
Zoo erkent de Wet de vrijheid van de kerk op haar eigen terrein. Wil een diaconie een openbare inzameling houden, ook bij niet-gemeente-leden, dan is toestemming van B. en W. nodig. Ik geloof echter niet, dat onze diaconieën een dergelijke inzameling organiseeren. Ze zijn op Gereformeerd standpunt ook zeer af te keuren, al kunnen er misschien wel eens zéér bijzondere omstandigheden zijn, die tot zulk een ongewonen maatregel nopen.
De Armenwet geeft tenslotte nog aanleiding om te spreken over den Armenraad. De instelling van den Armenraad was de groote nieuwigheid van deze wet.
Dit werd door den Minister zelf uitgedrukt in de Missive, die hij 23 Juli 1912 richtte aan de Gedeputeerde Staten der Provinciën betreffende de uitvoering van de Armenwet. Hij zeide daarin o.a.: „In afwijking van de oude wet evenwel houdt de nieuwe wet rekening met het feit, dat voor een goede armenverzorging de onderscheidene instellingen van weldadigheid veelvuldig met elkander in aanraking komen en de behoefte aan hulp van den wetgever op dit stuk is gebleken. Een van de belangrijkste oogmerken van de nieuwe wet is dan ook, de onderlinge aanraking en samenwerking tusschen de onderscheidene instellingen van weldadigheid, met eerbiediging van ieders eigen karakter, te bevorderen, waartoe zal moeten dienen het nieuwe instituut van den armenraad".
Hoofdstuk IV van de Wet heeft tot opschrift: Van samenwerking tusschen onderscheidene instellingen van weldadigheid. In de artikelen 41—62 wordt dan over den Armenraad gehandeld. We zullen slechts een enkel punt even aanstippen.
Art. 41 zegt: 1. In eene gemeente of voor eenige gemeenten of gedeelten van gemeenten gezamenlijk door Ons, de Algemeene Armencommissie gehoord, een armenraad worden ingesteld; 2. Indien een armenraad van eenige gemeenten of gedeelten van gemeenten gezamenlijk wordt ingesteld, wordt tevens bepaald, in welke gemeente de zetel van den raad gevestigd zal zijn; 3. De grenzen van het ambtsgebied, van een armenraad kunnen door Ons, de Algemeene armencommissie gehoord, worden gewijzigd.
Het eerste lid van art. 42 zegt: Iedere instelling van weldadigheid, welke voorkomt op de lijst, bedoeld in artikel 3, en binnen het ambtsgebied van den. armenraad armenverzorging buiten gestichten ten doel heeft, is bevoegd een vertegenwoordiger en een plaatsvervangend vertegenwoordiger in den raad aan te wijzen.
De burgerlijke instellingen zijn tot die aanwijzing verplicht. Bij gebreke van burgerlijke instellingen wijzen Burgemeester en Wethouders een vertegenwoordiger en een plaatsvervangend vertegenwoordiger aan.
We zullen op de samenstelling van den armenraad niet ingaan. Het is een zeer ingewikkelde procedure.
De taak van den Armenraad wordt in artikel 5.6 omschreven.
Zij komt hierop neer: 1. de Armenraad stelt een onderzoek in naar de omstandigheden van die personen, die zich als hulpbehoevend tot het bureau van den armenraad hebben gewend, of die blijkens mededeeling van ingezetenen of instellingen zich om hulp, bij die ingezetenen of instellingen hebben aangemeld; 2. de Armenraad verzamelt in een register alle ingewonnen inlichtingen en mededeelingen; 3. de Armenraad stelt zich op de hoogte van het armwezen in zijn ambtsgebied; 4. de Armenraad dient autoriteiten en instellingen van advies; 5. de Armenraad stelt een jaarverslag samen, betreffende het armwezen in zijn ambtsgebied.
Ook is volgens art. 16 van de wet de Armenraad belast met de verdeeling van de z.g.n. armengelden, d.w.z. die gelden, die moeten worden geacht bestemd te zijn ten behoeve van alle noodlijdenden, zonder onderscheid van godsdienst. (Bij gebreke van een Armenraad zijn B. en W. hiermede belast).
De vraag dient nu gesteld: moeten onze diaconieën aan den Armenraad deelnemen? Soms is deze vraag ontkennend beantwoord. De argumenten der tegenstanders kwamen hierop neer: 1. Wegens haar eigenaardig karakter mag een diaconie niet medewerken met burgerlijke instellingen. Dit standpunt is in de practijk niet vol te houden.
Onze vaderen dachten er ook anders over. Zij begeerden juist, volgens art. 26 K.O. „goede correspondentie" met allerlei burgerlijke instellingen. 2. De diaconie mag zich niet onder de overheid plaatsen, en dat doet zij, als de diakenen zitting nemen in den Armenraad. Dat dit sterk overdreven is, blijkt uit het feit, dat een diaconie ten allen tijde uit den Armenraad kan treden, dat de Armenraad alleen beoogt consultatieve en adviseerende samenwerking en dat de Raad nimmer iets aan een instelling kan opleggen. 3. De diaconie krijgt zoo een te zelfstandige plaats naast den kerkeraad. Dit argument heeft in het geheel geen klem, omdat krachtens art. 25 K.O. de diakenen rekening en verantwoording schuldig zijn aan den kerkeraad en deze de diaconie kan machtigen aan den Armenraad mede te werken.
Als we goed zien, is er geen enkel steekhoudend argument tegen medewerking aan den Armenraad in te brengen. De voordeelen aan medewerking verbonden, zijn vele.
Momenteel zijn er ongeveer 20 Armenraden in ons land

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 januari 1953

De Wekker | 4 Pagina's

Toelichting op de Kerkorde (119)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 januari 1953

De Wekker | 4 Pagina's