Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

JEHOVA - Nissi

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

JEHOVA - Nissi

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En Mozes bouwde een altaar; en hij noemde deszelfs naam: De HEERE is mijn Banier!" Exodus 17 : 15.

Het uitgeleide Israël heeft zijn eerste vijand ontmoet: een bende zwervende Amalekieten heeft het volk op listige wijze in de achterhoede aangevallen, daar waar zich de zwakken bevonden.
De Amalekieten stamden af van Amalek, de kleinzoon van Ezau. Merkwaardig, dat zij in de woestijn de eerste vijand zijn, zoals Bileam ze later noemt „de eersteling der heidenen", d.w.z. het eerste heidenvolk, dat zich keert tegen Gods volk.
De oude vijandschap tussen Ezau en Jakob steekt het hoofd weer op! Vrijzeker hebben deze Amalekieten de geschiedenis der beide broers en van hun geslachten gekend. Ook hebben zij ongetwijfeld gehoord van de wijze, waarop Israël uit Egypte is bevrijd.
En al is nu misschien doodgewone roofzucht de naaste aanleiding tot hun optreden geweest, zonder twijfel heeft deze strijd een diepere ondergrond. Satan port hen aan.
De vijandschap van Amalek tegen Israël is — bewust of onbewust — haat tegen Israels God. Israël heeft de belofte, verbonden aan de eerstgeboortezegen.
De belofte, dat het Kanaän beerven zal. En Amalek is het eerste volk, dat Israël op weg naar het land der belofte tegenstaat. Ezau's wrok herleeft!
Dat is niet meer een verhaal uit lang vervlogen tijden. Deze strijd wordt gevoed door de oude tegenstelling tussen het slangenzaad en het vrouwenzaad.
Dezelfde tegenstelling, die de eeuwen door de strijd tegen Christus' Kerk beheerst. Of zij het zich bewust zijn of niet, de ongelovigen worden altijd geprikkeld tot verzet tegen het werk en de Kerk van Christus. Toen de Geest de Kerk tot Zijn tempel maakte, werd meteen de spot gehoord. En als ge de Handelingen der Apostelen verder leest, ziet ge overal de Kerk in de strijd. Strijd van buiten af, maar ook van binnen uit.
En vooraan in die strijd staan gewoonlijk niet de onverschillige wereldlingen, maar de mensen van de schijngodsdienst.
De Kerk van Christus had het meest te lijden van de Joden en van de ingekropen valse broeders!
Zoals hier in de woestijn het verwante volk van Amalek de eerste vijand is. Beide volken vinden hun oorsprong in hetzelfde huisgezin, dat van Izak.
Maar Amalek staat buiten de verlossing!
Terwijl Israël is uitgeleid en nu op reis naar Kanaän. Op die weg wordt het door het verwante volk belaagd. Het zijn juist die „verwante" vijanden, die Gods Kerk de opmars naar Kanaän misgunnen en verhinderen!

Mozes heeft het aanstonds scherp doorzien. Hij aanvaardt de strijd en treft meteen de nodige maatregelen. Jozua krijgt de taak een leger te vormen en zich gereed te houden voor de strijd.
Mozes zelf zal met zijn staf in de hand op de top van een dichtbijzijnde heuvel gaan staan. Hij heeft het onderwijs, dat God hem gaf, ter harte genomen.
De „staf Gods" is hem een liefelijk teken van Gods wondermacht geworden. Door die staf uit te strekken over Egypteland, heeft hij in de mogendheid des HEEREN verschillende plagen over dat volk ingeroepen. Niet alsof het op zichzelf een toverstaf zou zijn, maar het behaagde den Heere, Zijn macht aan dit teken van de staf te verbinden.
Ook nu beseft Mozes, al schakelt hij de strijdmacht van Jozua en zijn mannen niet uit, dat de strijd des HEEREN is.
Dit is leerzaam voor Gods Kerk in alle eeuwen.
Juist ten opzichte van de „verwante" vijanden is er het grote gevaar van toegeven.
We zoeken dan een compromis te sluiten. Men is bang voor ruzie, maar zoekt met dat al een valse vrede.
We kunnen dat doen in ons persoonlijk leven. We kunnen dat doen als kerk. En als kerkgroepen.
Vooral in deze tijd roept men om eenheid en vrede, al is het ook ten koste van de waarheid.
In het grote wereldverband van kerken is men zo verblind, dat de Amelekieten als bondgenoten worden beschouwd!
Men meent sterk te worden zonder strijd en door valse eenheid. Maar het is het ergste zelfbedrog der Kerk.
Wie zijn Bijbel kent, weet dat de Kerk des Heeren hier beneden altijd strijdende Kerk is, omdat de vijanden nooit ophouden haar aan te vechten.
Zonder strijd komt het volk niet in Kanaän!
Als Amalek op onze weg komt, is er geen keus; dan moet de strijd des HEEREN gestreden. En als we niet als het nomadenvolk thuis zijn in de woestijn, maar zoeken in te gaan in de rust, dan zullen we met de vijanden te doen krijgen, die aan God Zijn erfvolk en aan dat volk de erfenis niet gunnen.
Hoe dichter bij Kanaän, hoe zwaarder strijd!
Maar — de strijd is des HEEREN!
Ge weet, hoe het hier ging. Mozes stond op de heuveltop, de staf Gods in de hand en de handen biddend ten hemel geheven.
En nu mochten Jozua en z'n mannen nóg zo dapper strijden, het geheim van de strijd lag geheel in die opgeheven handen. Als Mozes' handen vermoeid werden, had Amalek de overhand.
Wij zouden misschien zeggen: de HEERE wist toch wel, dat hij moe werd ? En dat hij het evengoed bedoelde, ook als hij niet in de gebedshouding kon volharden?
Natuurlijk. Maar des te duidelijker is de les, dat Gods Kerk alleen in de weg van de volhardende gebedsgemeenschap met haar Middelaar — méér dan Mozes!
— de zege weg kan dragen. Wij zakken zo spoedig in. We kunnen geestelijk zo gauw vermoeid raken.
Maar het is voor ons persoonlijk, voor ons ambtelijk en kerkelijk leven van het hoogste belang, dat wij ons tot het uiterste inspannen, om het biddend contact met den groten Voorbidder Jezus Christus niet kwijt te raken.
Mozes werd geholpen. Toen hij niet kon blijven staan, brachten ze hem een steen, waarop hij kon zitten. En Aäron en Hur ondersteunden zijn armen. Meer hoefden ze niet te doen.
Maar wat moet dat voor Mozes een bemoediging geweest zijn! Zou hier niet ons grote tekort schuilen?
Wij laten ons zo spoedig door ons vlees overheersen. En dan kwijnt het gebed. De Kerk van Christus mag haar Koning als haar Voorbidder in den hemel weten. Hij wordt nooit moe. Hij leeft altijd om voor haar te bidden.
Mocht ons oog nu maar steeds op Hem zijn, in alle strijd des levens.
En — waren we voor elkaar nu maar een voortdurende bemoediging om alles van Hem te verwachten!
Zo heeft Israël overwonnen. En toen heeft Mozes een altaar opgericht als gedenkteken.
Hij voorzag het van een opschrift: Jehovah-nissi, d.w.z. de HEERE is mijn banier.
Ge weet, wat een banier is. Hoog geheven, gaat zij voor het leger uit. Ze is een sein tot de aanval.
Alle strijders moeten haar kunnen zien. Zij worden er door geïnspireerd tot heldenmoed. Zolang de banier gezien wordt, is de strijd niet verloren.
Vandaar, dat dit teken tot het uiterste wordt verdedigd.
En nu gaat Mozes aan het einde van de strijd het gebeurde nog eens overdenken.
Hij heeft de mannen zien strijden. In gedachten streed Mozes mee. Hij voled zich één met zijn volk.
En hij zag de banier. Een „gewone" banier kan gevlekt, bezoedeld, gescheurd, geschonden worden. Ze kan ons bijna ontvallen.
Maar nu zegt Mozes: de HEERE is mijn banier! Buiten en boven het bereik van de vijanden! De HEERE, de trouwe Verbondsgod, Die het niet doet om onze waardigheid, maar om Zijn eigen naam.
De strijd tegen Amalek was Zijn strijd!
Gelijk Hij het opneemt tegen alle vijanden van Zijn Kerk. Wat zullen wij dan vrezen?
Mozes heeft dit woord niet als een leuze gebruikt vóór de strijd; hij schreef het op zijn altaar, toen de strijd voorbij was. Hij heeft ondervonden: de HEERE is mijn Banier.
En dit woord is bewaard tot bemoediging voor heel Gods Kerk.
Om Christus' wil is God Zelf de krijgsbanier voor Zijn volk. Dit woord blijft staan tot aan het eind der dagen, hoe fel de strijd ook moge worden.
Maar wie de strijd niet kent, heeft er niets aan.
Wie de strijd ontvlucht, ook niet. Maar — zijn we dan wel een christen?
Als Gods werk in ons is, zullen de doodsvijanden niet ophouden ons aan te vechten. De strijd blijft niet uit.
En — een ander kan uw strijd niet strijden. De strijd is persoonlijk.
Maar even persoonlijk zal de ervaring van alle wettige strijders zijn: de HEERE is MIJN Banier!

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 juni 1953

De Wekker | 4 Pagina's

JEHOVA - Nissi

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 juni 1953

De Wekker | 4 Pagina's