Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Het rapport der twaalf verspieders"

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Het rapport der twaalf verspieders"

Korte samenvatting der predicatie, gehouden op de bidstond voor de examina aan de Theologische School te Apeldoorn, Zondagavond 5 Juli 1953 te Apeldoorn, gehouden door de voorzitter van het Curatorium Ds. L.S. den Boer te 's-Gravenhage.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Tekst: Numeri 13 : 30, 31, 32a. „Toen stilde Kaleb het volk voor Mozes en zeide; Laat ons vrijmoedig optrekken en dat erfelijk bezitten; want wij zullen dat voorzeker overweldigen. Maar de mannen, die met hem opgetrokken waren, zeiden: wij zullen tot dat volk niet kunnen optrekken, want het is sterker dan wij . . . Alzo verbreidden zij een kwaad gerucht van het land, dat zij verspied hadden.

Het rapport der twaalf verspieders
a. Het ongeloof kan geen goed rapport uitbrengen;
b. Het geloof kan geen kwaad getuigenis geven;
c. De gevolgen van een ongunstig rapport zijn ontzettend.

De tekst brengt ons op een uiterst critiek moment in Israels geschiedenis. Onder leiding van Mozes en Aäron is het bondsvolk eindelijk gekomen aan de grens van het beloofde land. Verspieders worden uitgezonden. Uit elke stam één.
Vanzelfsprekend niet de eerste, de beste. Rapport uitbrengen is een gewichtige zaak. Twaalf mannen worden daartoe verkoren en gezonden.
Ze worden met name genoemd. Ze nemen er de tijd voor. Veertig dagen zijn nodig om het gehele land te verkennen. Dat land Kanaän is een beloofd land. Beloofd aan Abraham, Izak en Jacob. Beloofd uit welgevallen. Uit vrije gunst en eenzijdige liefde. Beloofd door de Verbondsgod.
Dat beloofde Kanaän is een zichtbare uitbeelding van al Gods beloften voor alle eeuwen, tot het Hemelse Kanaän toe.
En God heeft daarin héél veel beloofd: Overwinning van alle vijanden, volmaakte vrede door Jezus Christus, dé Overwinnaar, en de volmaakte erfenis.
Ik zeg dat heeft de Drieënige God beloofd. Omdat Hij dat nu eenmaal geven wil. De gronden er voor liggen alleen in Hemzelf.
Het heeft God behaagd, dat er nog steeds rapporteurs zullen zijn van dat beloofde Koninkrijk. De volle inzet van dat rapporteren is met de Pinksterdag begonnen. Petrus hield de standaardpreek. En dat was een verbondspreek. „U komt de belofte toe en Uw kinderen" (Hand. 2).
Predikanten zijn rapporteurs en de studenten in de theologie hebben de tijd om dat land te verkennen. Veertig dagen, d.w.z. een afgesloten tijdperk, waarin ze een rijp oordeel moeten kunnen vellen. Ze moeten een welomschreven boodschap hebben.
De 12 verspieders komen terug. Het volk is in afwachting. Ogenschijnlijk valt het mee. Ze brengen kostelijke vruchten mee. Heerlijke druiven van Eskol, granaatappelen en vijgen.
Ik kan begrijpen, dat de jonge mensen watertanden, in het dorre oord der woestijn. Zulke vruchten zijn in de woestijn niet te verkrijgen. Kanaän is een uitermate goed land!
Nu, daarover zijn alle verspieders het eens. Vloeiende van melk en honing is Kanaan. Alleen maar lof voor dat paradijs.
Aanvankelijk is aller belangstelling gewekt. Een volledig, goed rapport zou dan ook wonderen gedaan hebben.
Doch dan komt de schaduw over alles. Zwarte schaduw. „Verblijdt U niet te zeer bij het zien van deze vruchten, want we krijgen dat land nooit. Het is een sterk volk, er zijn onneembare vestingen, vast en groot. Er zijn onoverwinnelijke reuzen, kinderen Enaks. Van Zuid tot Noord wonen er de vijanden, Amelekieten, Jebuzieten, Amonieten en Knaänieten.
Het volk moet dus het beloofde land maar afschrijven".
Angst en vrees is de vanzelfsprekende reactie. En ofschoon twee der rapporteurs proberen de spanning onder het volk te bezweren, de teerling is geworpen. De „spanningen en gevaren" zijn door hun rapport een feit geworden.
Niets nieuws is er alzo onder de zon!
Of deze mensen dan leugenaars waren? Helemaal niet. Ze hebben de volle waarheid gesproken.
Er zijn reuzen en onneembare vestingen. Maar daar zit de knoop dan ook niet. Aan oppervlakkige rapporteurs heeft de Kerk niets. Neen, noem de bezwaren maar terdege. Ze zijn werkelijk legio. En Kanaän is dan ook een onneembaar land.
Niemand zal dat ooit kunnen overwinnen. Ze hebben de volkomen waarheid gesproken.
Alleen maar, deze rapporteurs hebben geen gelóóf. Dat land is alleen door het gelóóf te verkrijgen. Niet door prestaties en wapengeweld.
Het ongeloof kan geen goed rapport uitbrengen.
Ongeloof is heel iets anders dan nietgeloven. Het is: de zalving des Geestes missen; geen goedertieren gedachten van God kunnen koesteren; een positieve prikkel tot vijandschap tegen God bezitten. En dát is verschrikkelijk.
Het ongeloof houdt God verdacht.
Het ongeloof is God-onterend.
Het ongeloof is hoogmoedig, door eigendunk.
Het wil zélf nog iets presteren.
De rapporteurs in Gods kerk, moeten mensen zijn: „vol des geloofs en des Heiligen Geestes". Anders zijn ze oppervlakkig en rationalistisch.
Dit kan men zijn naar twee kanten. Men kan voor geloof houden, wat alleen maar verstándsoverweging is. Dan kent men de worstelingen des verbonds niet. Dan mist men de bevindelijke geloofskennis. Geloof is een bewustzijn-actie.
Dan zijn de beloften Gods door het bewustzijn, door het hart, heengezonken en hebben daar een blijde openheid en zekerheid achter gelaten.
Men kan dat ongeloof ook demonstreren op andere manier, met „zware" woorden. We hebben dan de schijn mee, niet oppervlakkig te zijn. Maar alleen, het heeft met geloof niets te maken.
Dan zien we de onneembare vestingen en de Enakieten en andere „ieten".
Dat hemelse koninkrijk is uitermate goed, maar dan barricaderen we het met de dogma's de verkiezing b.v. staat er voor, fragmentarisch en dus los van de hele heilsbelofte.
De dood- en doemstaat er voor en de onmogelijkheid, om daarin ooit verandering te brengen. Alle onoverkomelijke bezwaren worden genoemd en geplaatst vóór dat beloofde land!
Of dit alles dan geen waarheid is ? En of! Alleen maar, het zijn in het geloof geen partijen meer. Kanaän wordt niet veroverd door bevindingen, prestaties en ónze strijd, maar het is veroverd door de Ene Held, Jezus Christus en alleen geloofsbevinding krijgt er deel aan.
Wie dat niet ziet, kán geen goed rapport uitbrengen. Die móet eindigen in de Enakieten en in de rotsvestingen. Debat is hier niet toegestaan.
Geloof ligt op een ander vlak, dan de redenering. Wie redeneert, debatteert, discussieert, gelooft niet.
Dat geloof is van andere dimensie.
Vandaar die hemelglans, die teerheid, die blijde ootmoed van het geloof. Wee het volk, dat overgeleverd is aan rapporteurs des ongeloofs. Naar welke kant dan ook.

II. Onder de twaalf zijn er twee rapporteurs, die „een andere Geest" bezitten, zegt de Bijbel. Kaleb en Jozua.
Zij proberen het volk in hun opstand te bedwingen. Zij hebben dat land met heel andere ogen bekeken, dan die tien.
In het licht van Gods belofte, lag dat land voor hen open. Zij hebben dat doorwandeld, als toekomstige bezitters!
Het ligt maar aan de wijze, waarop we de dingen zien. Als we door het geloof zien, kunnen we álles.
Kaleb en Jozua geloven de belofte Gods aan Abraham gedaan en bevestigd aan het nageslacht. Izak, Jacob en Jozef. De beenderen van Jozef in de doodkist, temidden van het volk, zijn getuigenis. Jozef spreekt daarin, nadat hij gestorven was. Daarom „laat ons vrijmoedig optrekken en dat erfelijk bezitten, want wij zullen dat voorzeker overweldigen".
Zo spreekt het geloof van Kaleb. Zo wil God gerapporteerd hebben, ook heden. Wee de rapporteurs, die het anders doen.
Of Kaleb en Jozua dan maar oppervlakkige predikers waren? Denkt dat niet. In tegendeel. Zij hebben al die bezwaren heus veel dieper gezien en gevoeld dan die andere tien. Zij hebben het wonder Gods der overwinning alleen aan Gods kant leren zien.
Zij geven dan ook de druiven en de granaatappelen uit dat land heel anders aan de jonge mensen, dan die tien. Ze zeggen er bij: „De vruchten komen U toe, en Uwe kinderen, want U komt de belofte toe".
Dat is hetzelfde, wat Petrus zei in zijn genoemde standaardpreek van Hand. 2.
Het geloof kan geen kwaad getuigenis geven van het Goddelijke Evangelie. Wie dit vatten kan die vatte het. En alleen het ware geloof vat het!
Ongeloof verdraagt het geloof niet.
Het heeft alleen maar stenen, om daarmee de mond te snoeren van het geloof.

Het volk komt door het rapport der tien verspieders in oproer. Ze klagen God en Mozes aan.
Een andere leider wil men kiezen en terugkeren naar Egypte. Ze zien alleen maar het donkere gat der onmogelijke toekomst: „In Kanaän sterven en de kinderen tot slaven en slavinnen". De beloften Gods zijn buiten het gezichtsveld.
Dat komt er van als men het ware Evangelie niet kent. Zulke rapporteurs hebben direct aansluiting aan ons boze hart, dat niet laten kan. God uiteindelijk de schuld te geven van onze verlorenheid. En het slot is dat men liever de hel van Egypte kiest, dan de hemel der beloften. Mozes en Aäron vallen op hun aangezicht ten aanzien van het gehele volk.
Beducht voor hetgeen volgen zal, spreken ze hiermee uit, dat het onrecht niet bij God ligt, maar bij de 10 verspieders en bij het volk, dat hun rapport zo gretig aanvaardt.
Daarna treden Jozua en Kaleb naar voren.
Zij scheuren hun klederen, ten teken van zielesmart, omdat men hun God aanrandt, door het ongeloof. Deze twee rapporteurs weten wat smart is om Gods wil, door de uitgestorte liefde in hun hart. En het gelóóf kan alleen maar goed van God denken, wanneer het Zijn belofte geldt.
Vandaar hun kloeke taal tegenover het rapport der 10 mederapporteurs en de boze schare.
Ten eerste wijzen ze nogmaals op het uitermate goede land en op het welbehagen Gods. Alleen door dat welgevallen Gods is dat land bereikbaar. Dat welgevallen des Heeren is het effectief vermogen van Zijn Wezen en Wil, waardoor alle tegenkracht ontkracht wordt.
Als God voor ons is, wie zal dan tegen ons zijn? Wie zo Gods verkiezende liefde mag preken, die heeft de blijde boodschap begrepen. We krijgen de erfenis alleen door het welbehagen Gods. Alleen het gelóóf kan dit kostelijk leerstuk bijbels hanteren.
Het ongeloof moet er af blijven, omdat dat alleen maar harde gedachten van God kan hebben.
Daarom zeggen ze verder, dat het volk alle opstand tegen God moet laten varen en niet moet vrezen. „Ze zijn ons brood" (14 : 8, 9). Dat wil zeggen: „Die vijanden zijn een lekker hapje voor ons!" Zoals wij ons brood onbevreesd vermalen, zo zullen wij de vijanden vermalen!
En verder: „Hun schaduw is van hen geweken", d.w.z. dat ze onbeschermd en onbeschut staan voor de verzengende stralen Gods".
„De Heere is met ons, vreest hen dan niet". De enige reële werkelijkheid, die deze twee rapporteurs zien is het zien van den Onzichtbare! Zulk een rapport is naar Gods hart. Kanaän krijgt men cadeau, of men komt er nooit in!
Indien men temidden van de spanningen en gevaren, ook in deze tijd, dat toch eens bijbels door had!
Prediking is een boodschap Gods vanuit een verbond. Vanuit het Genadeverbond. Daarin ligt alles klaar in Christus.
Als God belooft, hééft Hij een klare zaak beloofd. De Middelaar van het verbond Jezus Christus, is Degene, die het alleen moet verwerven.
Laten we er dan met onze vingers ook afblijven en van het genadeverbond geen werkverbond gaan maken. Een uitgewerkte zaligheid kunnen we gratis krijgen, door een volkomen Zaligmaker. „Alzo Hij volkomen kan zaligmaken, die door Hem tot God gaan, omdat Hij altijd leeft, om voor hen te bidden" (Hebr. 7).
Dat bidden van de verheerlijkte Borg is het klare bewijs, dat de zaligheid verdiend is.
Vanuit die onmetelijke ruimte en liefde in God moet men rapporteren, preken. Anders doet men God tekort en verduistert men Zijn eer.
De vijanden zijn geen partij meer.
Golgotha zet een punt en de resultering ervan is, dat de H. Geest „geloof" geeft door het gunstige rapport der predikers.
Het geloof is immers uit het gehoor?
„Als er één nagelschrapsel van ons bij moest, was het verloren"!

Dit evangelie echter móet reactie oproepen. Zie maar.
„Toen zei het ganse volk dat men deze twee mannen met stenen stenigen zoude! (vs. 10). De verhouding der kwade en goede rapporteurs was tien tegen twee. De tien worden aanvaard. De twee worden gestenigd.
Tenzij God tussenbeide treedt!
En dat doet Hij. Zie maar: Daar komt het verterend vuur, de „Kabod Jawhe" boven de Tent der samenkomst ten aanzien van het gehele volk. En dan gaat God spreken. Hij neemt het op voor Zijn eer en voor de twee verspieders, die goed van God gesproken hebben. „Hoe lang zal dit volk mij tergen? Ik zal ze met pestilentie slaan en allen zullen sterven in de woestijn en uit Mozes zal Ik een ander volk verwekken, groter dan dit is... "
Het vonnis is geveld. Wie zou niet vrezen voor Gods oordeel?
God gaat een voleinding maken. Het rapport der 10 verspieders is geloofd in aansluiting met het boze, menselijke hart der Israëlieten. Gods belofte is niet geloofd. Och had naar Mijn raad, zich Mijn volk gedragen...

Nu treedt de middelaar Mozes naar voren. Met de Hogepriester Aäron gaat hij pleiten.
En dan voert hij drie motieven aan, die alle drie in God zelf liggen.
In ons is geen pleitmotief te vinden.
Met recht kan hier gezegd worden: „Hoor, hoe een boeteling pleit."
1e. O, Heere wat zal er van Uw Naam worden bij de heidenen?
2e. Nu de laatste kans verknoeid is, laat dan Uw geopenbaarde verbondsdeugden gelden;
3e. Vergeef toch dit volk naar de grootte Uwer goedertierenheden.
Mozes staat geheel aan de kant der twee rapporteurs Kaleb en Jozua. Wie zelf geheel en al uit de vergeving leeft, kan ook voor anderen pleiten om schuldvergeving.
Wie de verbondsdeugden Gods heeft leren geloven in zijn eigen verloren leven, kan zich nooit meer op de been houden, met enige pleitgrond in zichzelf.
Rapporteurs Gods moeten mensen zijn die zo door God zijn uitgekleed en uitgeschud, dat alleen Gods grote genade overblijft. Och, dat alle rapporteurs profeten waren! Gezalfd met deze edele Geest.
Kanaän is alleen maar een land der belofte. En wij zijn kinderen der belofte, zoals Izak.was. Dat sluit álle mogelijkheid onzerzijds uit. Dat wordt alleen een willend en een kunnend God die daarbij zalft met Zijn Geest om de belofte te aanvaarden.

III. God hoort. „Naar Mozes woord". „En God vergeeft", staat er kort en bondig.
Gaat dat dan zo maar? Is God plotseling van voornemen veranderd?
Neen dat niet.
De gevolgen van het rapport der 10 verspieders zijn geweldig. God neemt hen in niet één opzicht in bescherming.
Voor elke dag, die zij in Kanaän geweest zijn om het te verkennen, zal het volk een jaar moeten zuchten in de woestijn. Dus veertig jaar voor hun veertig dagen.
Verder zullen ze allemaal in de woestijn sterven, kinderen beneden de twintig jaar uitgezonderd. Zo zal de Heerlijkheid des Heeren bekend worden over de hele aarde. Die heerlijkheid en heiligheid is onaantastbaar.
„Ze hebben niet in kunnen gaan vanwege hun ongeloof" (Hebr. 3). Alleen Jozua en Kaleb, omdat een andere Geest in hen was, zullen komen in het land, waarin ze gekomen waren.
Het verloren paradijs kan men afschrijven. Het paradijs der verlorenen zal opengaan, waarin de grote Hogepriester de moordenaar het eerst binnenbrengt.
Allen sterven in de woestijn.

Dwaas genoeg verandert het volk van gezindheid. De andere dag gaan ze toch strijden om Kanaän in bezit te nemen.
Zonder God en zonder ark. Omdat ze hun doodvonnis niet willen aanvaarden.
Maar wie wil dat?
Toch zal het moeten.
Genade alleen opent het paradijs der verlorenen. Het volk wordt verslagen tot Horma toe.

Dan gebeurt er nog iets ontzettends.
De naakte boog Gods.
De tien verspieders sterven allen een plotselinge dood, omdat ze een verkeerd rapport hebben uitgebracht van het beloofde land.
Met God en Zijn beloften valt niet te spotten.
En verder?
Het Genadeverbond wordt wel niet opgeheven, maar wel opgeschort. Acht en dertig jaren moeten ze zwerven. Acht en dertig jaar is Kanaän een gesloten land.
Bovendien zwijgt God hier. We lezen van die jaren weinig. Het teken van Gods Genadeverbond, de besnijdenis, wordt niet meer in acht genomen. Het blijft ongestraft. God laat dat volk zijn eigen gang gaan.
Ze hebben de tijd gehad om zich te bekeren. Ze hebben nu de tijd, om rijp te worden voor de ondergang in de woestijn.
Ontroerende passages in Israels geschiedenis. Een zwijgend God en een gesloten Kanaän!

Heeft deze geschiedenis ons niets te zeggen in 1953?
God laat ons toch niet onderling elkaar verteren, ons aan scheurziekte en verbondsverkrachting overlatend?
Een zwijgend God en een gesloten Kanaän!

Rapporteur Gods zijn is geen sinecure.
Het hele volk werd verteerd door het slechte rapport.
Het oordeel der 10 mag zeer zeker een schrik worden voor hen, die de mensen buiten Kanaän houden. De eeuwigheid straks, zal heel wat openbaren. Anderen verhinderd in te gaan.
Wie ruim van God spreekt, wordt door stenen bedreigd. Toch beter te sterven onder die stenen, dan zoals de 10 rapporteurs door het oordeel Gods.
De stenen waarmee men werpt, zijn scherp en wondend. Vreest ze echter niet!

Rapporteurs en hoorders, wat een verantwoordelijkheid ! Elke preek moet ons brengen aan de grens van het beloofde land. Zullen we het geloof op kunnen brengen, om in te gaan?
Of blijft het bij verkennen van terrein, het constateren van de mogelijkheden?
Voor vele kerkgangers zijn de kosten van dit binnentrekken blijkbaar te hoog.
Daarom volstaat men met wat critiek en uitvluchten, maar in feite blijft men „buitenstaander".

Studenten in de theologie, aanstaande rapporteurs van het beloofde land, aan welke kant staat ge? Aan de zijde der tien of der twee?
Hebt ge het geloofsgeheim door, dat alleen genade ons binnenleidt? Dat Jezus Christus alleen Overwinnaar is?
Dan zijt ge door Hem overwonnen.
Dit geloofsgeheim is geen resultaat van studie. Boekenwijsheid houdt ons er buiten.
Professoren kunnen het ons niet leren.
Alleen het privaatonderwijs van den Heiligen Geest. Zoals Kaleb een andere Geest had, zo moet ook gij weten, die Geest te bezitten.
Dan vallen ook de vestingen en de Enakskinderen, die U dreigend aanzien, in de komende examendagen!
Door deze geloofskennis krijgen we dan ook vrijmoedigheid in het gebed.

Komt, buigen we ons dan biddend neer
Komt laat ons knielen voor den Heer
Die ons gemaakt heeft en verkoren
Verhardt U niet, neemt Zijn gena
Ootmoedig aan, laat Meriba
Laat Massa U ten afschrik wezen
Waar 'k door Uw vaders ben verzocht
Toen alles wat Mijn almacht wrocht
Hen niet bewoog om Mij te vrezen.

Amen,

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 juli 1953

De Wekker | 4 Pagina's

„Het rapport der twaalf verspieders

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 juli 1953

De Wekker | 4 Pagina's