Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ootmoedigheid

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ootmoedigheid

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zijt met de ootmoedigheid bekleed 1 Petrus 5:5 m

Ootmoedigheid! Het woord is samengesteld uit het bijvoegelijk naamwoord: oot, dat is: gemakkelijk; en het zelfstandig naamwoord: moed, dat is: gezindheid. Het woord: ootmoed betekent dus: gemakkelijke, deemoedige, welwillende gezindheid. Vandaar ligt in het woord: ootmoed, bescheidenheid jegens onze medemensen in het algemeen, en het gevoel van ontzag, onderdanigheid en nederigheid jegens onze meerderen. Ook in Gods Woord komt ootmoed voor als de bescheidenheid jegens elkander als in Filip. 2:3 „maar door ootmoedigheid achte de een den ander uitnemender dan zich zelven". En tevens jegens de Heere als het besef van onwaardigheid en verwerpelijkheid vanwege de zonde tegen de Heere bedreven. Ootmoed staat dus in lijnrechte tegenstelling met het trotse gevoel van hoogmoed, waarvan de natuurlijke mens vervuld is. Het is een verbroken hart en een verslagen geest voor God te hebben, dat echte leedwezen over de zonde en dat zich zelf mishagen en verfoeien voor God.
Wat heeft dit woord in de mond van Petrus een diepe klank! Hij was toch de discipel die het stoute woord sprak: „al werden zij ook allen aan U geërgerd, ik zal niet geërgerd worden". Hij was het, die gedreven door de opbruisende kracht van zijn liefde tot de Heere, het zwaard trok en Malchus het oor afsloeg. Hij was steeds de eerste, de man, die zich soms liet leiden door het vreemde vuur dat in zijn eigen inborst gloeide. Wij weten hoe diep hij gevallen is. Maar tevens ook hoe Jezus hem aanzag met een blik vol stil verwijt, die tevens vervuld was met een hemel van genade.
En het is ons bekend, hoe Petrus toen naar buiten is gegaan en bitterlijk geweend heeft. Toen heeft hij verstaan wat ootmoed was. Toen is hij erg bang geworden voor het roemen in eigen kracht. En sedert dat ogenblik vermaant hij zo hartelijk ieder Godvrezend hart: „O, wacht u van de zondige hoogmoed. Wees toch ootmoedig, klein in u zelf". Het is zeker niet overbodig dat Gods Woord deze vermaning richt tot al des Heeren volk. Want niet alleen is de ootmoed een gepast kleed om voor Gods aangezicht te wandelen. Maar ook om onder elkander te verkeren, om de gemeenschap der heiligen te beoefenen in de gemeente.
Hoe menig gesprek, ook over geestelijke dingen en ervaringen, wordt ontsierd door daarin een altaar op te bouwen voor het goddeloze eigen: „ik". Hierdoor wordt God Zijn ere ontrukt en de natuurlijke hoogmoed tegenover de naaste gevoed. Komt niet in menig gezelschap, in menige daad, in het vertellen van hetgeen op de weg is geschied, het trotse hart naar boven?
Sluipt de goddeloze hoogmoed niet binnen bij de arbeid in Gods Koninkrijk, onder het gebed, in de afzondering voor God? Moeten Gods kinderen niet steeds waakzaam zijn en voorzichtig om de wacht te houden bij de poort van hun eigen hart? Moet Gods volk niet gedurig strijden tegen dat vervloekte zelfverheffen, opdat God alleen de ere ontvangt ? Daarom is het woord zo diep: „zijt met de ootmoedigheid bekleed". Dat is: wees er zo nauw mee verbonden als met uw eigen kleed. Het kleed bedekt ons geheel. Laat alzo de ootmoed ons deksel zijn. Het kleed is ons eigen. Laat de mantel van de ootmoed ons alzo eigen zijn. Wij vertonen ons in ons kleed overal waar wij komen en gaan. Laat alzo onze verschijning steeds zijn in het gewaad van de ootmoed.
Het kleed van de ootmoed siere en beklede onze ziel. Maar het omhulle ook ons lichaam. Ons woord, onze daad, onze gedachte, ons innerlijk en ons uiterlijk zijn, hetzij alles gewikkeld in de ootmoedigheid. Laten wij er mede verschijnen voor God, in het midden van Gods volk, in het gezin, op de markt, in de fabriek, in het midden van de wereld.
De ootmoed is een gepast kleed tegenover de Heere zelf. Is Hij niet de Hoogheilige God, die met het licht als met een kleed is bekleed? Is Hij niet vlekkeloos heilig en volmaakt in heerlijkheid? Bedekken niet de Hemelse troongeesten hun aangezicht voor Zijn glanzende Majesteit? Hoe past voor de Heere het kleed van de ootmoed. Bij Hem vergeleken is Gods kind nog geringer dan een druppel aan de emmer en een stofje dat kleeft aan de weegschaal. Tegenover God is de gelovige in zichzelf een zondaar, die de schuld dagelijks vermenigvuldigt. Is de ootmoed voor Hem niet het juiste kleed? En hoe gepast is dit kleed tegenover de naaste. Gods kinderen zijn nietige schepselen in zichzelf. Zwakke en broze vaten. Strafwaardige en verloren zondaren van nature. Een hardnekkig en boos geslacht van nature, van hen moet menigmaal gezegd worden: „Mijn volk heeft twee boosheden begaan. Het heeft Mij, de Springader des levenden waters verlaten en zich bakken uitgehouwen, die geen water houden? Hoe zullen zij zich dan verheffen tegenover elkander? Hebben anderen gebreken, wij zelf zijn er niet zonder. Maken anderen fouten, wij zijn ook zelf niet foutloos. Hebben sommigen een moeilijk karakter, het onze is ook niet gemakkelijk. Is er veel in anderen af te keuren, ook in ons zelf woont veel, dat geen goedkeuring kan wegdragen. Past ons dan tegenover elkander niet de mantel van de ootmoed?
Welke heerlijke vruchten worden in zulk een bekleding gevonden. Zij bewaart ons voor de verwijdering en het missen van des Heeren gunst. De hoogmoed, de zelfverheffing doet Gods aangezicht verborgen zijn. De ootmoed doet in het licht des aanschijns wandelen. Hij doet in de gemeenschap met God leven. Immers, de nederigen geeft Hij genade. Hij woont bij dien, die van een verbrijzelde verslagene geest is. En is dit niet een heerlijk voorrecht?
Deze bekleding beschut tegen de koude der ijverloosheid en de ondankbaarheid. Een ootmoedig hart ziet en proeft nog altijd zoveel weldaden, die de Heere geeft. Het dient de Heere met blijdschap en verheuging. Want het leeft dagelijks in de vertedering onder Gods goedertierenheid. Het kleed van de ootmoed verwarmt en verkwikt, omdat de Heere zelf het hart vervult met Zijn dierbare gunst. Het doet veilig gaan door dit moeilijke leven, want God is dat hart tot een ontfermend Vader. Het doet wandelen in de voetstappen des Heeren, Die zeide: „leert van Mij, dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart". Daarenboven, de ootmoed is een onvervreemdbare schat. Omdat hij een levensteken is van een nieuw hart. Waar Gods genade verheerlijkt is, daar openbaart zich het leven der genade in een ootmoedige geest. Een ootmoedig hart wordt eerst ontkleed, van alle eigen deugd en gerechtigheid. Gods ontdekkende genade bant alle hoge gedachten van zich zelf uit en stelt het nart arm en naakt in het licht van Gods gerechtigheid. Maar die zelfde genade bekleedt ook dat hart met het kleed van Jezus' gerechtigheid. Dan wordt Christus alles voor dat hart en het hart in zich zelf niets. Want steeds meer wordt dat hart ontkleed, het wordt steeds armer in zich zelf. Maar door het geloof ervaart het ook: „Hij heeft mij bekleed met de klederen des heils, de mantel der gerechtigheid heeft Hij mij omgedaan". Daarom is dit kleed des ootmoeds onvervreemdbaar. Maar het is ook noodzakelijk om voor God te bestaan. O, onbekeerde, gij wandelt in uw eigen kleed de eeuwigheid tegemoet. Gij zijt de gast zonder bruiloftskleed. Zo voortgaande zult gij buitengeworpen worden. Gij onthoudt God Zijn ere en gij mist de eeuwige troost. En God zal u de ere onthouden een erfgenaam des Konings te zijn. Legt het kleed van uw hoogmoed voor God af.
Sta de Heere niet tegen. Word recht klein voor God en versier u met een ootmoedige geest. Zijt gij bekommerd over het vele onreine, dat uw leven en wandel ontsiert, over die God onterende zonde van de hoogmoed, die telkens weer het hoofd opheft? Strijdt tegen deze gedurig opkomende zonde. Wees er bang voor. Ook deze zonde vergeeft de Heere, omdat Jezus ook voor deze zonde Zijn bloed heeft gestort. Geloof dit vast en zeker, opdat zo Christus en Zijn kleed der gerechtigheid uw Bruiloftskleed van God zij.
Hierin zijn de wisselklederen voor een verbroken hart. Het kleed van de ootmoed blijve ons vergezellen tot de laatste stap. Geen vriendenhand neme het van onze schouderen door ons te vleien. Wij laten het niet onbruikbaar verklaren door de tijdgeest. Het blijve ons huiskleed, waarin wij verkeren onder de onze; ons ambtskleed, waarin wij het ambt bedienen; ons kerkkleed, waarin wij opgaan met de feesthoudende menigte; ons rouwkleed, waarin wij onze dierbaren bewenen.
En straks worde het ons doodskleed om dan te worden verwisseld met het Hemelse gewaad.

Hoogeveen, Zuidersma

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 oktober 1953

De Wekker | 4 Pagina's

Ootmoedigheid

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 oktober 1953

De Wekker | 4 Pagina's