Ave gratia plena
Bovenstaande woorden zijn te vinden in de Vulgaat, de geautoriseerde Roomse Bijbel, die al gedurende eeuwen door de Roomse Kerk als de bron der Godsopenbaring wordt aanvaard.
De woorden betekenen: „wees gegroet, vol van genade."
Hiermede wordt gedoeld op de groetenis van de engel, die de geboorte van de Zoon van God aankondigde: „dat heilige, dat uit U geboren zal worden, zal Gods Zoon genaamd worden." Het is hierom, dat deze zelfde engel Maria noemt de „gezegende onder de vrouwen."
Als de bidklok in de Roomse Kerk wordt geluid, die driemaal daags 's morgens, 's middags en 's avonds wordt gehoord, dan moet telkens bij dit kort geklep de Roomse landgenoot aan Maria denken. Deze bidklok wordt genoemd „Angelus" of „engel des Heeren".
Als het teken van de bidklok wordt gegeven rijst in de ziel van de Roomse belijder het gebed „Angelus". Het luidt: „De engel des Heeren heeft Maria geboodschapt en zij heeft ontvangen van den Heiligen Geest; Wees gegroet, Maria vol van genade", enz.
Zie de dienstmaagd des Heeren, mij geschiede naar Uw woord. Wees gegroet, Maria, vol van genade enz.
Het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond. Wees gegroet Maria, vol van genade enz."
In deze drie strophen bij het drievoudig geklep van de bidklok eert een goed Roomse elke dag de Maagd Maria. Ik behoef hier niet uit te wijden, dat er een stijgende verheerlijking van Maria is op te merken, die al meer de grens van mensvergoding en afgoderij benadert.
Maar ik wil er hier met nadruk op wijzen, dat dit telkens herhaalde „vol van genade" ten enenmale in strijd is met de woorden van de Bijbel.
Zeker, zij zijn te vinden in de Vulgaat, maar tenslotte is ook de Vulgaat een vertaling, die, hoezeer zij ook draagt de kenmerken der oudheid, toch niet in elk opzicht allesbeslissend mag zijn.
Beslissend bij een juiste exegese is alleen de oorspronkelijke tekst.
En wat vinden wij nu in Lukas 1:28?
Daar staat voor hetgeen de Roomse vertaalt door „vol van genade" het woord „Kecharitomenèe". Dat betekent niet anders dan „Begenadigde". Dat is heel wat anders dan „vol van genade".
God is vol van genade. Het verbond is vol van genade. Het Evangelie van Jezus Christus is vol van genade. Maar Maria is niet vol van genade, maar, zo zegt dit grondwoord, Maria heeft behoefte, gelijk als elke andere zondaar of zondares, aan genade.
Dat dit de betekenis is van dit grondwoord, kan reeds blijken, uit wat de engel tot Maria zegt, als zij bevend voor zijn aangezicht staat. De engel stelt haar gerust en zegt tot haar: gij hebt genade bij God gevonden.
Hier is dus niet aan de orde uiterlijke schoonheid of lieftalligheid van Maria, maar hier gaat het enkel en alleen over haar verhouding tot God. Deze verhouding is geen andere, dan die van elke doemwaardige zondaar, die op niets, dan op „genade" bij God kan en mag hopen.
Daarom vindt men dit zelfde grondwoord, dat hier van Maria wordt gezegd, door heel de Heilige Schrift terug. Ik wijs vooral op Ef. 1:6 waar staat „tot prijs der heerlijkheid zijner genade, door welke Hij ons begenadigd heeft in de Geliefde." Hier hebben wij dezelfde gedachte en hetzelfde woord, als waarvan de engel tot Maria spreekt: wij, d.w.z. Maria en wie ook ter wereld, wij hebben genade bij God gevonden in Jezus Christus. Het „vol van genade" is hier ten enenmale onjuist en onschriftuurlijk en is in strijd met de Griekse tekst.
Bengel, een groot Schriftverklaarder, schreef hier: „Maria is niet de moeder der genade, maar zij is een dochter der genade". Inderdaad zeer juist. Maria heeft geen geboorteschoot, waaruit „genade" spruit, maar zij is een dochter, uit wederbarende genade herboren.
Deze lezing en geen andere is de zin der Schrift, voor wie Lukas 1:28 e.v. zonder aprioristische of voorop gezette bedoelingen leest.
Al zullen en al willen wij op de herdenkdag van de Reformatie niet onderdoen voor Rome om aan Maria, als de moeder des Heeren, een plaats te geven, welke aan geen ander schepsel te beurt is gevallen, wij zullen en wij mogen anderzijds niet vergeten zonder de „genade" te smaden, dat het onverdiende genade is geweest, als zij tot zulk een staat van eer is geklommen. Daarbij komt, het gaat in Luk. 1:28-30 niet alleen over haar positie als moeder des Heeren, maar ook en vooral over haar verhouding tot God. En deze verhouding is geen andere, dan die het stempel van genade draagt, waaruit de Schrift opbouwt het paleis der zaligheid, op welks gevelsteen staat gebeiteld: „uit genade zijt gij zalig geworden en dat niet uit U, het is Gods gave, niet uit de werken, opdat niemand roeme."
Zo alleen kunnen wij Maria's lofzang te beter verstaan: Mijn ziel maakt groot de Heere, en mijn geest verheugt zich in God, mijn zaligmaker (Luk. 1:46-47).
De Zaligmaker is „vol van genade". Uit zijn volheid hebben wij allen ontvangen ook genade voor genade.
De moeder van de Zaligmaker kent zaligheid uit genade, want ook zij behoort tot het leem uit dezelfde klomp, en ook zij ligt van nature met de ganse wereld verdoemelijk voor God.
Dat is de juiste zin van „wees gegroet, begenadigde".
U weet, de Roomse acht het nodig en nuttig tot Maria te bidden.
Ik las eens iets hierover in „The Gospel Wittness", het blad, waarvan Dr. T.T. Shields te Toronto (Canada) hoofdredacteur is.
Ik meen, dat dit hier op zijn plaats is om te leren, hoe nutteloos het is tot Maria te bidden: ,
Een kleine jongen in Centraal Afrika was gekomen op een Zondagsschool en had daar leren lezen uit het Nieuwe Testament. Enige tijd later drongen Roomse priesters er op aan, dat hij zich zou laten dopen in de Roome kerk.
Zij gaven hem ook een medaillon te dragen, waarop de beeltenis was aangebracht van de heilige maagd.
De priesters zeiden tot de jongen, dat hij gemakkelijker zou kunnen bidden, als hij maar veel op die beeltenis keek, en dat de moeder van Jezus ook wilde bidden voor hem tot haar zoon.
Enige maanden waren verstreken en de jongen keerde terug tot de Zondagsschool, waar hij zijn Nieuw Testament had ontvangen.
Ze vroegen hem toen naar de reden, waarom hij niet naar de Roomse kerk ging. Hij antwoordde: „Ik lees in het Evangelie, dat Maria Jezus was verloren, toen ze op reis was, en toen dacht ik, als zij haar eigen zoon kan vergeten, zo zal ze zeker mij vergeten. Daarom ga ik nu met mijn gebed regelrecht naar de Heere Jezus."
Wat zegt ge van zulk antwoord?
Dat is Reformatie en dat is een zoon der Reformatie in hart en nieren.
Apeldoorn, J.J. van der Schuit.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 oktober 1954
De Wekker | 4 Pagina's