Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een eeuw geleden IV

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een eeuw geleden IV

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Welke kant moet het op?
We hebben gezien, dat de wijziging van de Grondwet in 1848 in beginsel de vrijheid van onderwijs bracht. Maar dan moest dat natuurlijk geregeld worden in een nieuwe wet op het Lager Onderwijs. Het heeft echter heel lang geduurd voor dat die nieuwe wet er kwam, n.l. tot 1857. En in die tussentijd bleef altijd nog gelden die oude wet van 1806. Dat wil dus zeggen, dat niemand in die tijd een school mocht openen zonder toestemming van gemeenteraad of Gedeputeerde Staten. De vrijheid was in de Grondwet verankerd, doch men kon er geen gebruik van maken, en de autoriteiten van gemeente en provincie waren dikwijls maar wat blij, dat zij de oprichting van christelijke scholen konden tegen houden met de verouderde wet van 1806 in de hand. Slechts hier en daar kon een christelijke school worden geopend. Meestal kregen de voorstanders van het christelijk onderwijs een weigerend antwoord op hun verzoek een school te mogen stichten. De onverdraagzaamheid van hen, die zo voor de verdraagzaamheid waren, was groot!
Bij de voorstanders van christelijk onderwijs openbaarde zich nu zo langzamerhand een verschil in inzicht. Aan de ene kant stond Groen van Prinsterer met de zijnen. Zij beschouwden Nederland als een christelijke Staat. En zo moest h.i. de school ook een christelijk karakter dragen, net als vroeger in de 17e en 18e eeuw. Alleen, men zou rekening moeten houden met het feit, dat nu de Roomsen en Israëlieten dezelfde rechten hadden als de Protestanten. Dat was vroeger niet het geval, maar nu wel. Wilde men de Roomsen en de Israëlieten ook op schoolgebied hun volle rechten als burgers geven, dan moest de openbare school, tenminste waar dit mogelijk was, in een Protestantse, een Roomse en een Israëlietische worden gesplitst. Dit noemde men" de facultatieve splitsing. Groen en de zijnen verwachtten, dat, als deze splitsing zou kunnen worden doorgevoerd, de Protestantse staatsschool weer positief christelijk zou worden. Maar zolang deze splitsing niet wettelijk was geregeld, voerde Groen de strijd voor de vrije of bijzondere school, die hij echter slechts als middel zag tot het ogenblik, waarop de openbare school weer positief christelijk zou zijn geworden.
Aan de andere kant stond Van der Brugghen, ook een ijveraar voor christelijk onderwijs. Hy meende, dat de staat sinds 1795 godsdienstloos was geworden, neutraal, waaruit voor hem volgde, dat van deze staat onmogelijk een christelijke school kon uitgaan. Hy voerde dus het pleit voor het oprichten van vrije of bijzondere christelijke scholen.
Welke kant moest men nu op? Moest de lijn van Groen worden gevolgd of die van Van der Brugghen?

De wet van der Brugghen.
We zullen de ingewikkelde parlementaire geschiedenis van die tijd laten rusten. Slechts het volgende zij vermeld. In de jaren 1854 en 1855 diende minister van Reenen zijn ontwerpen voor een onderwijswet in. In het eerste ontwerp had hij een poging gedaan de facultatieve splitsing in te voeren, maar de tegenstand van de liberale heren was zo groot, dat hij het ontwerp introk en een tweede ontwerp indiende, waarin de facultatieve splitsing niet voor kwam. Vastgehouden werd aan de neutrale staatsschool. Groen adviseerde om tegen deze wet te petitionneren bij de Koning. Dit geschiedde.
Talloze verzoekschriften kwam bij de Koning in, die verklaarde een wet, waartegen zo velen van zijn onderdanen bezwaar maakten, niet te zullen tekenen als ze hem werd voorgelegd. De minister trok hieruit zy'n conclusie.
Weldra trad heel het ministerie af. En . . . . van der Brugghen werd met de formatie van een nieuw kabinet belast. Maar vóór hij deze opdracht aanvaardde, wilde hij nog een gesprek hebben met zijn vriend Groen van Prinsterer, Dit onderhoud had plaats op Oud-Wassenaar, het buitenverblijf van Groen. En hier ontstond het tragisch misverstand tussen beide vrienden, dat nog nooit volkomen is opgehelderd. Van der Brugghen ging weg met de gedachte, dat Groen hem zou steunen in zijn inzichten en Groen meende, dat er een wetsvoorstel zou komen, dat met zijn inzichten strookte. Beiden vergisten zich. Van der Brugghen diende een wetsvoorstel in, dat maar weinig verschilde van het voorstel — Van Reenen. Na hier en daar geamendeerd te zijn werd het door Kamers aanvaard en 13 Augustus 1857 door Koning Willem III getekend. In een volgend artikel willen we de voornaamste bepalingen van deze wet mededelen.

Apeldoorn.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 september 1957

De Wekker | 4 Pagina's

Een eeuw geleden IV

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 september 1957

De Wekker | 4 Pagina's