Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ik ben (4)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ik ben (4)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik ben het brood des levens, Ev. v. Joh. 6:35a. Ik ben het brood des levens, Ev. v. Joh. 6:48. Ik ben dat levende Brood, Ev. v. Joh. 6:51a.

Het broodvraagstuk kan voor mensen nijpend zijn. Het snijdt diep in en hangt als een dreigend leed boven het leven. Broodsgebrek hebben is een situatie, die zeer te vrezen is. Geen wonder, het broodvraagstuk raakt het leven. Brood is levensmiddel maar dan ook inderdaad middel, want het gaat om het leven, om levensbestaan, -voortgang en -groei. Brood is het kort begrip geworden van wat tot het leven nodig is. Zo heeft ook de Heere zelf het gezien toen Hij ons leerde bidden: Geef ons heden, ons dagelijks brood. Hij gaf ons het recht om voluit in het gebed aan deze nood des levens een plaats te geven. Wij behoeven ons niet te schamen dat wij geen geesten zijn, die zonder brood kunnen leven.
Daarom ging ook Jezus Christus aan de brood-nood van de massa, die Hem soms volgde, niet voorbij. Hij gaf brood aan duizenden tegelijk. Deze rijke brood-zorg van Christus vormt de achtergrond van wat Hij in Joh. 6 over zichzelf zegt. Ongeveer vijf duizend mannen alleen, behalve vrouwen en jongeren, die er bij waren werden uit zijn hand gevoed van vijf gerstebroden — het brood der armen — en twee visjes. Hier is de grote barmhartigheid van de enige Hogepriester, die in koninklijke majesteit de brood-nood van de schare tot oplossing brengt.
Hij geeft hun dagelijks brood.
Nu is de massa voor de broodvraag zeer gevoelig. De volksgunst richt zich graag op wie brood verschaft. De volksmond zegt niet ten onrechte: Wiens brood men eet, diens woord men spreekt.
Begrijpelijk dat de schare Jezus prijst als de profeet en er van mompelt om Hem koning te maken.
Maar dan grijpt Jezus in.
Hij ontwijkt de schare en als Hij haar weer ontmoet zegt Hij scherpe woorden. De boven afgeschreven woorden zijn een voortdurende correctie op de broodzucht van de massa.
Zij hebben niet verstaan dat dit spijzingswonder een teken was. Een teken dat heen wijst naar het woord dat Jezus over zichzelf spreekt. Hij wil toch maar niet levensmiddelen schenken, maar het leven. Neen, Hij veracht en kleineert de broodvraag niet, maar er is meer dan de spijze die vergaat, er is eeuwig leven nodig uit spijze die nooit vergaat en blijft tot in het eeuwige leven. Christus brengt niet een herhaling van de zegen van het woestijnleven, waar men bij manna leefde, het wonderbrood uit de hemel.
Ach, hoevelen zijn met manna in de mond toch buiten God gestorven. Het leven hadden zij niet gevonden. Om werkelijk te leven, in de diepe zin van dat woord is meer nodig. Een herhaling van wat Mozes als bemiddelaar gaf uit de hand Gods, kan niet meer baten; meer dan Mozes is nodig en daarom openbaart Christus in Zijn spreken zichzelf: Ik ben het brood des levens.
En naar Hem wees het teken van de spijziging; het wilde de aandacht vestigen niet maar op de broodvraag, maar op de levensvraag. Vandaar dat in de woorden, waarin Christus Zich openbaart meer nadruk valt op het leven dan op het brood. Het gaat om het leven dat uittilt boven de doodsgebondenheid, waartegen eten van brood, zelfs van Gods brood, niet baat. We kunnen deze kwaal niet „overeten".
En wanneer Christus dan van zichzelf spreekt doet Hij het in opklimming. Een opklimming, die tegelijk een steeds sterker klemtoon legt op wat Hij is. Hij is het brood dat uit de hemel gedaald is, opdat de mens daarvan ete en niet sterve. Zo iemand van dit brood eet, die zal in der eeuwigheid leven. En Hij is maar niet alleen het brood des levens, brood dat leven onderhoudt, maar ook het levende Brood, dat leven gééft.
God de Vader heeft Hem verzegeld, d.w.z. aangewezen met goddelijke autoriteit als het enige levens-middel. Door Hem alleen is er leven dat aan de dood, waarin de val ons bracht, doet ontgaan. In Christus gaat het leven Gods weer uit in onze dood. Zo is Christus verschenen in het vlees; er ging van Hem alleen maar leven uit; zo verschijnt Hij in Zijn woord; de woorden die Hij spreekt zijn geest en leven; zo verschijnt Hij ook in het teken van het H. Avondmaal.
Door dood en graf heen heeft Christus bewezen het levende Brood te zijn. In zichzelf heeft Hij de dood verslonden. Daarom: die Hem eet zal leven door mij.
Geen wonder dat de kerk al eeuwen worstelt met de vraag hoe Christus het leven der zijnen is. Hier ritselt het mysterie des levens. Immers Christus gaat niet op in de zijnen en de zijnen niet in Hem. Er is een relatie, die waarlijk leven doet. Die Hem eet — altijd maar weer — zal leven, d.i. wie door het geloof dit geschonken Brood met de hand des geloofs, verwonderd aanvaarden mag, ervaart de kracht van het leven. De eeuwige honger en kommer van dood en zonde komen wij dan te boven. Die Mij eet, zal leven door Mij. Hier is verzadiging en rust; hier alleen.
Hoe rijk dat Christus dit spreekt midden in onze nood. In Adam stonden wij onder de levensboom; teken en waarborg van het leven met God. Wij aten ons echter de dood aan de verboden vrucht en verloren het recht op het geboden leven.
Wij zullen weer uit Gods hand het leven ontvangen moeten, zullen we weer het leven kennen.
Bunyan had gelijk toen hij zijn christen, die er oog voor kreeg dat hij in de stad Verderf leefde, roepen deed om „Leven, eeuwig leven!"
Wie door Gods Geest onderwezen wordt leert dood als dood en leven als leven zien.
En het is juist in onze doods-nood dat het levende Brood noodzakelijk en begeerlijk wordt. Hoe wondervol genadig nu dat de Heere nodigt tot eten.
En de hongerige ervaart dat de Heere zelf vervrijmoedigt toe te tasten als het levende Brood zich in woord en teken openbaart.
Nabij is Hij en Hij begeert gegeten te worden.

Ja, Hij lokt er zelf toe uit.
En dit Brood alleen verzadigt.
Nu aanvankelijk, straks eeuwig.
Ja, Gij zijt het Brood des Levens.
Leer ons eten, opdat wij leven!

Kremer

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 februari 1958

De Wekker | 4 Pagina's

Ik ben (4)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 februari 1958

De Wekker | 4 Pagina's