Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het wezen van het schuldbesef  (Schuldbesef IV)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het wezen van het schuldbesef (Schuldbesef IV)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Besef van schuld blijft niet verborgen. Wie zijn zonde leerde zien wil deze belijden. Niet in de eerste plaats tegenover de mensen, maar tegenover God. Hij, immers, werd door de zonde onteerd. Het gebroken hart kan niet zwijgen. „Mijn zonde maakte ik u bekend en mijn ongerechtigheid bedekte ik niet; ik zeide: ik zal belijdenis van mijn overtredingen doen voor de Here".
Hetzelfde lezen we van de verloren zoon. Hij staat op, gaat tot zijn vader en erkent: „ik heb gezondigd tegen de hemel en voor u".
In deze schuldbelijdenis stellen we ons op Gods standpunt en erkennen, dat onze zonde inderdaad schuld is. Daarom blijkt de echtheid van ons schuldbesef in de belijdenis van onze zonden. Zo alleen wordt ook de weg gebaand tot de vergeving der schulden.
Wie niet wil belijden handhaaft zichzelf tegen God. En in die zelfhandhaving ligt geen vrede. Zij maakt uitzichtloos.
David liep dan ook vast toen hij zijn zonde niet wilde belijden. Hij wilde innerlijk niet buigen voor God. Hij weigerde eigenlijk God gelijk te geven. Dat was zijn hoogmoed.
Opnieuw blijkt hier met welk een barmhartig God we te doen hebben. En dat de H. Geest alleen de auteur is van het schuldbesef.
De geest weet Gods kinderen wel klein te krijgen. Toen David niet wilde belijden, kwam David in de knoop. De onbeleden zonden drukten als een zware last op zijn ziel. Innerlijk werd hij verteerd door Gods toorn. Daardoor was in hem het gevoel van verlatenheid en eenzaamheid. David moest belijden, maar wilde niet. En nu is dit het wonder van Gods genade, dat David toch niet over die verlatenheid kon heenwerken.
Dat is het onderscheid met de onwedergeborene. Bij hem wordt de klop van het geweten steeds zachter tot deze versterft.
Bij de wedergeborene echter niet. God slaat net zo lang tot het hart zich breken laat.
Dan is er verbrokenheid des harten. En belijdenis van schuld.
Evenwel, deze belijdenis van schuld is niet de vergeving zelf. Zij baant alleen de weg tot de vergeving. De uitdrukking: beleden schuld is vergeven schuld, geeft aanleiding tot misverstanden. Een kind, dat erkent verkeerd te hebben gedaan, wacht op het vergevend woord van vader of moeder. Zonder dat woord is het niet tevreden. Het wil horen: het is weer goed. Zo is het ook met onze schuld tegenover God.
Wel ligt er in de belijdenis van schuld een zekere bevrijding, maar de vergeving zelf is meer. De schuld moet weggenomen. Dat kan alleen door Christus. Daarom dorst het van schuld verslagen hart naar Christus. Dat is het beslissende kenmerk van waarachtige verslagenheid over de zonde.
Het is te betreuren, dat dit niet steeds verstaan wordt. Soms schijnt men het kennen van de schuld en het belijden van de zonden belangrijker te achten dan de vergeving zelf. Ja, verheft men zich op het besef van schuld en het erkennen van zijn ongerechtigheden. Alsof er enige waardigheid zou liggen in het feit, dat wij zijn zoals wij zijn. En alsof ootmoedige schuldbelijdenis ons waardig maakt voor God. Hier wreekt zich een verkeerd inzicht in de verhouding schuldbelijdenis-vergeving. Een inzicht dat heel gemakkelijk tot hoogmoed leidt en oorzaak is dat de werkelijke innerlijke bevrijding uitblijft. Velen tobben daarmee. Ze worden niet werkzaam met Christus en blijven in het duister rondtasten.
De echte schuldbelijdenis gaat ook gepaard met een zich buigen onder de straffen, die God als kastijding over de zonden oplegt. Eigenlijk spreekt dat van zelf. Wie schuld belijdt valt — om het eens ouderwets te zeggen — God in Zijn recht toe; hij billijkt Gods straf, omdat hij deze als rechtvaardig moet erkennen. Vanuit dit billijken is het blijmoedig kruis-dragen te verklaren. Er schuilt in het niet-aanvaarden van het kruis dikwijls een groot gebrek aan schuldbesef. Het verdenken van Gods liefde, zoals we dat vaak in kerk en wereld ontmoeten, heeft al te vaak als oorzaak het niet-beseffen wie God is en wie wij zijn tegenover Hem. Blijmoedige kruisdragers spreken met enkele woorden dan ook dikwijls dieper en geestelijker over schuld dan velen, die geen woorden genoeg hebben om te zeggen, hoe slecht de mens wel is.
Tenslotte: de oprechte schuldbelijdenis zal tevens vergezeld gaan van innerlijke huiver en afkeer van de zonde.
Het wezen van het schuldbesef is toch de kennis van de zonde in haar ware aard tegen God. De zonde zelf is opstand, onwil tegen God. Zij bedroeft God en onteert Hem. Welnu, dan is de keerzijde van het kennen van God, afkeer van de zonde. De christen wil daarom van de zonde af. Reeds in het begin van de droefheid naar God is dat het geval. Naarmate die droefheid zich verdiept zal hij de zonde ook meer vlieden. Hoe hartelijker het leedwezen, des te feller de haat tegen de zonde. Een christen haat de oude mens met zijn vele zonden.
Duidelijk is, dat zo de schuldbelijdenis overgaat in bekering. Inkeer wordt omkeer en terugkeer. De verloren zoon stond metterdaad op en ging naar het huis van zijn vader. Hij brak met het verkeren in het vreemde land.
Bij elke ware christen zal dat het geval zijn.
Want de schuld der zonde is voor hem geen vaag begrip meer, maar levende werkelijkheid. Zo wordt het inderdaad een strijden tegen de zonde.
Daarom schrijft de Schrift dat iemand een verbond sloot met zijn ogen. Een ander zal het moeten doen met zijn oren. Een derde met zijn voeten. Een vierde met zijn tong.
En waar wij uit onszelf in deze strijd altijd onderliggen, daar zal het gebed een steeds grotere plaats krijgen.
Hoe onmisbaar wordt dan de H. Geest. En Zijn verlichting:
Neem Uw Heilige Geest niet van mij!
Och, dat ik klaar en onderscheiden zag, hoe ik mij naar uw bevelen moet gedragen.

Hgvn. (Hoogeveen) K.J.V.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 mei 1958

De Wekker | 4 Pagina's

Het wezen van het schuldbesef  (Schuldbesef IV)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 mei 1958

De Wekker | 4 Pagina's