Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een ontzettend begin

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een ontzettend begin

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

En Hij dreef de mens uit en stelde Cherubim tegen het Oosten des hofs van Eden, en een vlammig lemmet eens zwaards, dat zich omkeerde, om te bewaren de weg van de boom des levens. Genesis 3:24.

Wanneer ik deze tekst lees, zo komen mij onwillekeurig de woorden van Calvijn voor de aandacht, die zeide: „wij kunnen ons niet voor ogen stellen, wat wij in Christus hebben, dan wanneer wij weten, wat wij in Adam verloren hebben."
Adam — Christus —
In Adam verloren — in Christus herboren.
In Adam uitgedreven — in Christus aangenomen.
In Adam geen weg — in Christus de weg tot de boom des levens.
En Hij dreef de mens uit!
Hier is het ontzettend begin van de grote zwerftocht op aarde, toen de mens het paradijs achter zich had, en de Cherub met het vlammend zwaard hem de toegang belette.
Daar staat de mens buiten het paradijs! De kroon der ere is hem ontvallen. Het beeld Gods is verloren. Arm, jammerlijk, blind en naakt is de schrikgestalte van zijn leven geworden. De vrede is aan zijn hart ontrukt. Een zware straf heeft God over hem uitgesproken. De dood wandelt naast hem, die eens het vrolijk levenslied hoorde klinken over zijn pad.
En toch, Adam wil niet sterven. Hij wil leven. Hij wil zich zelf handhaven. Hij was afgesneden van God, en toch wilde hij het paradijs niet missen. Hij had de zonde gediend, maar hij wilde haar gevolgen niet dragen. Hij was een dienstknecht van satan geworden, en begeerde toch de vreugde van het kindschap Gods.
Hij had het leven verbeurd, de dood verdiend, en toch streefde hij naar de boom des levens.
Hij geloofde aan het ideaal, dat satan hem had voorgespiegeld, en hij verstond niet, dat God hem uitdreef om een nog schoner ideaal te leren zoeken.
Want als Gods gerechtigheid aan Adam de weg tot de levensboom afsneed, zo wilde Hij hem brengen bij de levensboom, die uit het zaad der vrouw zou opwassen!
Gods straffende gerechtigheid staat van het begin af aan in het teken van verlossende genade, die in Christus Jezus is.
Hij dreef hem uit.
Deze uitdrukking van vers 24 is nog sterker, dan die wij lezen in vers 23, waar staat: „zo verzond hem de Heere uit de hof van Eden".
Uitdrijven is nog heel wat sterker, dan wegzenden.
Het doet vermoeden, dat Adam zich moeite gegeven heeft om in die hof te blijven. Geen wonder, want in die hof stond de boom des levens, en het ging Adam precies als ons, wij willen leven!
Leven — dat was zijn ideaal en daarom niet weg van die boom, die hem het onderpand van deze toekomst is.
En toch dat eigen gekozen pad, dat dringen en wringen naar deze boom des levens zou juist zijn dood geweest zijn. Lezen wij niet in vers 22: „nu dan, dat hij zijn hand niet uitsteke en neme ook van de boom des levens, en ete, en leve tot in eeuwigheid".
Leven tot in eeuwigheid zou in die verloren staat, in die vervreemding van God, slechts het proces van 's mensen eeuwige rampzaligheid hebben verhaast en vergroot.
Daarom, God zal hem uitdrijven, maar — O wonderlijke ontferming — opdat Hij hem buiten het paradijs met koorden van goedertierenheid weer zou kunnen trekken aan zijn vaderhart.
Immers, God drijft de mens wel uit, maar hij verdoemt hem niet. Hij geeft hem tijd der genade, want wij lezen uitdrukkelijk, dat hij weggezonden, ja, uitgedreven werd, om de aardbodem te bouwen, waaruit hij genomen was (vers 23).
Geen hellediepte, geen eeuwige afgrijzing, maar een aardbodem — waarin eens 's mensen graf zal worden gedolven, maar waarin ook een kruis der gerechtigheid zal worden geplant, een aardbodem waarop een strijd zal worden gevoerd van slangenzaad en vrouwenzaad, maar waarop ook een banier zal worden ontrold, waarin geschreven staat: „het is volbracht", een aardbodem, waaruit hij genomen was, en waartoe hij zal weerkeren, maar die ook een triumfzang der opstanding zal horen, als de laatste bazuin zal slaan, en al wat slangenzaad is naar de eeuwige verdoemenis zal worden verwezen.
In Christus heeft God op een vervloekte aardbodem een nieuwe, een zoveel betere levensboom geplant. O, wie zal hier de diepte der liefde en der zoekende genade Gods peilen? Had God niet reeds bij de wieg der mensheid de fiolen van zijn eeuwige straf kunnen uitstorten over schuldige hoofden? In plaats daarvan heeft Hij gedachten des vredes over een geslacht, dat Hem de rug toekeert.
Zo wordt de engel met het vlammend zwaard een uitbeelding van de wet, die is een tuchtmeester tot Christus. De wet veroordeelt, maar God geeft hier aan de mens midden in het oordeel de parel van zijn genade, in de belofte van de Christus, in het toekomstige vrouwenzaad.
Dit is de levensboom, die nooit kan worden uitgeroeid en die geen engel kent met het vlammend zwaard, maar waar wij horen: komt tot mij allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven.
De eerste scheut van deze levensboom is te zoeken in de paradijsbelofte, en de voldragen kroon van die boom zal worden gezien, als de storm van het oordeel opsteekt aan het einde der eeuwen.
Ook dan zullen er zijn, die uitgedreven worden met het ontzettend woord: Ik heb u nooit gekend. Voor dezulken is de weg tot de boom des levens voor eeuwig afgesloten. Zelfs geen aardbodem is hun meer bereid. Lezen wij niet van het eeuwige vuur, hetwelk de duivel en zijn engelen bereid is.
Maar, hallelujah. Nu staat midden in een doemwaardige wereld en op een met tranen en bloed doorweekte aardbodem de bloeiende levensboom van Christus' gerechtigheid voor aller oog, en zijn takken zijn heengebogen naar een wereld vol ellende en zijn vruchten zijn zoet.
Het was voor de Jood in vroeger dagen een dankbaar uur, als hij kon neerzitten onder zijn wijnstok en vijgeboom. Maar veel schoner uur — denk aan Maria, die het goede deel aan Jezus' voet had uitgekozen — is het, wanneer Gods kind een plekske mag zoeken en vinden onder deze levensboom.
Daar zijn wij veilig voor de vloek van Gods wet.
Daar vinden wij rust in een onrustige wereld.
Daar begint het wonderlijk te lichten over elke donkere diepte tot zelfs over de laatste donkere diepte, want hoort het woord van de Levensvorst: „die in Mij gelooft zal leven, al ware hij ook gestorven".
Onder deze boom kennen wij ons als een uitgedrevene, en toch weer als een gezochte, als een verlorene, en toch weer als een gevondene, als een stervende en toch weer als een, die leeft, als een overwonnene, en toch weer als een overwinnaar.
Volk van God, zit veel in zijn schaduw, bouwt onder zijn lover uw levenstent. Ge zult het ervaren, hier wordt het uitzicht verhelderd, en worden de vensteren van het vaderhuis voor u verlicht.
De aardbodem bebouwen om tot de aarde weer te keren. Dat werd de aanvang. De aarde erfelijk bezitten om als Koningen te heersen. Dat wordt het einde. De boom des levens in het aardse paradijs is voor eeuwig verdwenen. Dat is de aanvang.
De boom des levens in het hemels paradijs geeft zijn vrucht van maand tot maand. Dat is het einde.
Die overwint. Ik zal hem geven te eten van de boom des levens, die in het midden van het paradijs Gods is. (Openb. 2 : 7 ).

Straks is het pelgrims pad vergeten
En wij — wij zijn in 't Vaderland.

U., S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 februari 1959

De Wekker | 4 Pagina's

Een ontzettend begin

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 februari 1959

De Wekker | 4 Pagina's