Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ten dis geleid IV

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ten dis geleid IV

7 minuten leestijd

De eerste Avondmaalgangers!

Wij lezen in het Mattheus Evangelie (26 : 20) „en toen het avond geworden was zat hij aan met de twaalven".
Met de twaalven!
Dit wordt de laatste ure, die Christus met de twaalven doorbrengt, eer dat Hij afscheid van hen neemt. Straks zal Hij deze twaalven kunnen vinden overal, behalve bij Hem.
Met de twaalven!
Zijn dat zulke helden, die de banier onverschrokken dragen? Zijn zij de sterk gewortelde eikenbomen, die alle stormen kunnen weerstaan?
Zijn zij de „verzekerden en verzegelden", als waarvan in de Kerk gesproken wordt, en die volgens de statistische lijn van bevindelijkheid toegang hebben tot de dis des Heeren?
Maar het vragen is hier antwoorden.
Als het ooit duidelijk is geworden, wat de Heere in Zijn Woord ons zegt: Ik doe het niet om Uwent wil, maar om mijn „Naams en Verbondswil" zo kunnen wij dit lezen op Paasdis en Avondmaalstafel, waar Jezus aanzit met de twaalven.
Met de twaalven!
Wat al zwakheden en gebreken, wat al kleingeloof en twijfelzucht, wat al wankeling en warreling in die eerste kring van Avondmaalgangers!
Een onberaden Petrus, naast een onstuimige Jacobus en Johannes, die als een andere Elia het vuur van de hemel willen doen neerdalen (Luk. 9 : 54) en tot wie Jezus moest zeggen: gij weet niet van hoedanigen geest gij zijt. Ach neen, ik ga deze lijst der twaalven niet naspeuren, maar als deze drie vooraanstaande discipelen, Petrus, Jakobus en Johannes reeds zoveel rimpels en vlekken vertonen, zo zullen wij niet naar de donkere schaduw van een Judas behoeven te tasten.
Hoe, zegt zelf — wat is het grootste hier, dat de twaalven met Jezus, of dat Jezus met de twaalven aanzit? Jezus, die ze allen kent!
Jezus, die reeds een Judas doorgrondt, eer dat de dertig zilverlingen door hem zijn opgewogen. Jezus, die een Petrus verstaat, eer dat het smaadwoord „ik ken dien mens niet" op zijn lippen is gerezen. Jezus, die weet, dat hier neerzitten dezulken, die in deze zelfde nacht allen aan Hem geërgerd zullen worden. Jezus, die hier een groep om zich heeft, die straks met daden zegt, dat ze genoeg van zo'n Jezus met zijn kruis en met zijn graf hebben.
Deze miskende Jezus, deze Jezus, zo diep ontroerd in de geest, bij het zien naar die twaalven, zit aan, en verwijt niet en verwerpt niet.
Hoe vertrouwelijk, hoe vriendelijk, hoe uitnodigend klinkt het deze twaalven (elven?) tegen: „Neemt, eet, dat is mijn lichaam, dat voor U gebroken wordt."
Ik vermoed niet, dat in die ure onder deze aanzittende gasten er geweest zullen zijn, die angstig over de vraag gestruikeld zijn, of zij zich ook een oordeel zouden eten of drinken? Neen, een dergelijke rem hebben deze eerste avondmaalgangers niet gekend, en ik meen niet dat in de eerste eeuwen van onze Christelijke jaartelling de kerk met deze vraag der benauwing veel moeite heeft gehad.
Wie de geschiedenis van de avondmaalstafel nagaat komt spoedig onder de bekoring van de eenvoud, die de avondmaalsure kenmerkte in de kerk des Heeren uit de eerste eeuwen. Het was daar, zoals wij lezen in het boek der Handelingen: zij aten tezamen met verheuging en eenvoudigheid des harten".
Het schijnt vrij wel als zeker te kunnen worden aangenomen, dat tot in de tweede en derde eeuw geen „voorbereidingspredikaties" werden gehouden. Eerst in de homiliën van Chrysostomus worden zeer ernstige vermaningen aangetroffen.
Doop en avondmaal waren zo nauw met elkaar vereend, dat elke gedoopte ook avondmaal vierde. Het was de bloeitijd van het Christen zijn. Het was de schoonheid van de lentetijd des geestelijken leven, die heel de hof van 's Heeren kerk in die dagen verrijkte. Dit blijkt wel uit één van de oudste stukken, die wij nog bezitten uit die dagen, daterend uit de tijd 150 n. Chr.
Het is het kleine, maar fijne boekske getiteld: „de leer der Apostelen". Hierin wordt ook gehandeld over het Heilig Avondmaal.
Ieder, die dit leest, zal getroffen worden door de grote eenvoud, waarmede hier over de heilige dis gesproken wordt.
Er wordt hierin van de deelnemers aan het heilige Avondmaal alleen dit gezegd, „niemand zal eten noch drinken van het Avondmaal des Heeren dan alleen degenen, die in de Naam des Heeren zijn gedoopt!" (hoofdstuk 9).
Uit deze woorden zou kunnen blijken, dat de kinderdoop nog niet geheel was doorgedrongen. Er wordt althans hiervan met geen letter melding gemaakt. Doop en Avondmaal waren voor de eerste Christenen een onlosmakelijke eenheid. Dit kan ook niet anders. Immers, wanneer de wezenlijke betekenis van de doop verstaan wordt is zij „het bad der wedergeboorte en de afwassing der zonde". De doop wijst heen naar het ontstaan van het nieuwe leven, en het Heilig Avondmaal naar het bestaan van het nieuwe leven. Leven en levensonderhoud staan altijd met elkander in het nauwst verband. Vandaar dat wij „wedergeboorte" en „bekering" van elkander onderscheiden, maar nimmer scheiden. En vandaar ook, dat doop en Avondmaal in de Christelijke Kerk in haar aanvang zo innig met elkander verbonden waren. Hier lag de weg die elke belijder van de Naam des Heeren in de aanvang van onze Christelijke jaartelling wilde bewandelen.
Wij kennen dit niet meer.
Ook hierin zien wij, hoe ver wij van dit heilig ideaal zijn weggezworven. Wel kunt ge hier of daar een richting in de prediking opmerken, die dit ideaal wil laten doorklinken bij de telkens herhaalde aanspraak: „gemeente van Jezus Christus". Zulk een aanspraak kan de indruk vestigen, alsof de gemeente des Heeren op aarde uit louter gelovigen bestaat. Deze methode meent, dat de bediening des Woords niet te doen heeft met de bekering in engeren zin nl. de wedergeboorte, maar alleen met de opbouwing des geestelijken levens. Vandaar dat in zulk een preekmethode al teveel ontbreekt het ontdekkend element. De zielsanalyse komt er dan wel wat schraal af.
Nu zeg ik niet dat de aanspraak „Gemeente van Jezus Christus" deze o.i. eenzijdige preekmethode eist.
Wij mogen toch nooit vergeten, dat wij op aarde te doen hebben met een belijdende gemeente des Heeren. Zij behoort te zijn een klein deel van die vergadering van gelovigen, waarvan onze belijdenis gewaagt. Maar het wordt nimmer vergeten, dat het ideaal niet de werkelijkheid dekt. Hierom neemt in de Heilige Schrift het ontdekkend element in de prediking met name in de brieven van Paulus en in brieven aan de zeven Klein-Aziatische gemeenten zulk een grote plaats in.
Daarbij worde nooit over het hoofd gezien, dat er nog zijn „vele zwakken" in de gemeente, waarvan de Apostel Paulus zou zeggen: „ik heb U met melk gevoed, en niet met vaste spijze".
Deze kunnen in de regel de trappen van dit hoog heilig ideaal niet bestijgen. Dwaas acht ik de dienaar, die zich door Paulus niet wil laten gezeggen.
Anderzijds kunt ge soms een preek horen die meer op een Evangelisatietoespraak gelijkt. Zulk een preek, hoe goed ook bedoeld, ziet weer voorbij de geheel enige plaats, die de belijdende gemeente van Christus op aarde inneemt. Ja waarlijk. Schriftuurlijk preken valt niet mee. Daarom is de betekenis van het Avondmaal in de Kerk des Heeren zo groot, omdat zij, zowel de dienaar des Woords als de gemeente oproept om zich de belijdenis van de Naam des Heeren wèl bewust te zijn en al meer te worden.
Maar eer ik hierop dieper inga, wil ik toch met U nog eens rondkijken in de kring van de eerste avondmaalgangers. In deze kring zijn er twee die bijzonder onze aandacht vragen.
Ik denk allereerst aan Christus zelf. (Wie die tweede is vertel ik U later.)
Ik heb wel eens gehoord van predikanten, die aan de dis des Heeren wel brood en wijn uitdeelden, maar zelf geen deel aan het Heilig Avondmaal namen. Wat mij betreft moogt Ge vrij zulk een houding van de Dienaar des Woords onbegrijpelijk vinden, ja zelfs zijn ambt onwaardig.
Maar zouden de zodanigen misschien zich kunnen beroepen op Christus, die ook brood en wijn heeft uitgereikt aan de „twaalven"(?) maar het is de vraag, of Jezus Zelf deze tekenen genomen heeft?
Maar gesteld, dat Jezus geen,deel genomen heeft aan het Avondmaal, dan zou zulks uit gans andere motieven moeten verklaard, dan de negatieve houding van zulke dominees.
Daarom, hoe was het nu eigenlijk:
Christus èn de twaalven of Christus met de twaalven?
Ik wil aan deze vraag wat meer aandacht geven.

U., S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 maart 1959

De Wekker | 4 Pagina's

Ten dis geleid IV

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 maart 1959

De Wekker | 4 Pagina's