Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een Soemerische Job (II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een Soemerische Job (II)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

In mijn vorig artikel noemde ik het oude Soemerische gedicht, waarvan de Amerikaanse Assyrioloog Kramer in zijn boek „De geschiedenis begint met de Soemeriërs" een bespreking en gedeeltelijke vertaling geeft en waarin hoofdfiguur is een man, die onverwacht ziekte en lijden overvalt, in zijn nood de toevlucht neemt tot zijn god en daarna wordt verlost uit zijn lijden. Kramer betitelt de lijder in dit gedicht als: De eerste „Job".
Hij spreekt van de eerste Job, omdat deze Soemerische lijder eeuwen heeft geleefd vóór de Bijbelse Job, en van Job, omdat de Bijbelse Job en de lijder uit het Soemerische gedicht beiden hebben geworsteld met het probleem van het lijden.
Inderdaad zijn er tussen de lijder uit het Soemerische gedicht en de Bijbelse Job treffende overeenkomsten.
Van de Soemerische Job heet het, dat hij was rijk, wijs en rechtvaardig.
De Bijbelse Job wordt genoemd vroom en oprecht, godvrezend en wijkende van het kwaad en hij was de rijkste man van alle bewoners van het Oosten.
De Soemerische Job wordt overvallen door ziekte en lijden. De Bijbelse Job wordt op één dag straatarm en beroofd van zijn kinderen, terwijl hem daarna ook een verschrikkelijke ziekte overkomt, misschien een erg soort van melaatsheid. Zijn hele lichaam werd bedekt met boze zweren en hij nam een potscherf om zich daarmee te krabben.
De Soemerische Job buigt zich onder zijn god. De Bijbelse Job evenzo.
De Soemerische Job klaagt zijn leed uit in een gebed voor zijn god. Hij spreekt: „Gij hebt mij leed op leed toebedeeld, ik trad het huis binnen zwaar te moede. Ik, de mens, ging naar buiten de straat op, bedroefd van hart. Op mij, de dappere, is mijn rechtvaardige herder in toorn ontstoken, hij heeft op mij neergezien met vijandige blik".
Vergelijk hiermee de woorden van de Bijbelse Job: „Waarom stelt Gij mij tot Uw mikpunt, zodat ik mijzelf tot een last geworden ben?" (7:20). „Waarom verbergt Gij Uw aangezicht en beschouwt Gij mij als Uw vijand?" (13:24).
De Soemerische Job beschrijft zijn verlatenheid als volgt: „Mijn metgezel spreekt tot mij geen woord meer, mijn vriend loochent mijn rechtschapen woord, de man der misleiding heeft tegen mij samengezworen en gij, mijn god, laat hem rustig begaan".
De Bijbelse Job klaagt: „Mijn nabestaanden zijn weggebleven, mijn bekenden hebben mij vergeten. Mijn huisgenoten en mijn slavinnen beschouwen mij als een vreemde, ik ben in hun ogen een onbekende geworden. Allen, die vertrouwelijk met mij omgingen, schuwen mij; en zij, die ik liefhad, hebben zich tegen mij gekeerd" (19:14vv).
Tenslotte wordt alles ten goede gekeerd. De Soemerische Job wordt door zijn god verhoord en uit zijn lijden verlost. Het gedicht zegt: „De man — zijn god hoorde naar zijn bitter jammeren en wenen; de jonge man — zijn weeklagen en jammeren brachten het hart van zijn god te rust. De rechtschapen woorden, de zuivere woorden, door hem gesproken, zijn god nam ze aan." De omvattende ziektedemon, die zijn vleugels wijd uitgespreid had, vaagde hij weg. Hij deed het lijden van de man in vreugde verkeren.
Zo brengt God ook een keer in het lijden van de Bijbelse Job en „de Here gaf Job het dubbele van al wat hij bezeten had".
Overeenstemmingen tussen de beide gedichten, het Soemerische en het Bijbelse, zijn er dus wel te noemen. Maar oneindig veel groter zijn de verschillen. Het Soemerische gedicht mist die ontzaglijke diepte en religieusiteit, die het Bijbelse gedicht kenmerken.
Laat ik enkele punten mogen noemen, waarin dit uitkomt.
Het gaat de Soemerische Job in zijn gebed om niets anders dan om verlossing van zijn lijden en genezing van zijn ziekte.
Daar gaat het de Bijbelse Job ten diepste niet om. Het gaat hem ten diepste om God Zelf.
Job is zijn God kwijt. Hij weet althans niet meer wat hij aan Zijn God heeft. Jobs vrienden beweren, dat een of andere zonde in zijn leven de oorzaak is van zijn lijden. Job ontkent dit. Hij ontkent niet, dat hij zondaar is, maar wel dat een bepaalde zonde door hem gekoesterd is, waarom hij nu door God bezocht wordt. Maar wat is dan wel de diepste reden van zijn lijden? Is God onrechtvaardig? Kan hij niet meer aan op zijn God? Heeft God hem zonder meer in de steek gelaten? Is er willekeur bij God? Dat zijn de vragen, die hem benauwen. De genezing van zijn ziekte is secundair. Het gaat hem eerst om God Zelf. Heel de worsteling van Job in zijn gesprek met zijn vrienden en in zijn gebed tot God is een worsteling om God. Daarmee vergeleken is het Soemerische gedicht maar een heel ondiep geval. Maar de Soemeriër kon ook niet tot die diepte komen. Want voor hem zijn de goden grillige en willekeurige wezens. De Soemeriër kon nooit op zijn goden aan. Daarom moet de mens altijd proberen om hen met goede en vriendelijke woorden, gepaard met flinke offers, proberen gunstig te stemmen.
Maar de God van Job heeft zich geopenbaard als de betrouwbare God, op wie de mens aan kan en vertrouwen mag. En dat wordt het probleem van Job. Dat probleem kan ook alleen opkomen daar, waar God Zich als de rechtvaardige en getrouwe heeft geopenbaard.
En daarmee hangt direct een tweede samen. Job komt in zijn worsteling en aanvechting tot een machtige geloofsgreep. Van geloof en vertrouwen merkt men in het Soemerische gedicht niets. Waar geen betrouwbare God is, daar kan ook geen geloof zijn. Geloof kan slechts daar opbloeien, waar een God is, die met Zijn rijke beloften komt en instaat voor de waarachtigheid van Zijn beloften.
Het geloof van Job wordt zwaar beproefd. Geloofsbeproeving kan ook alleen daar zijn, waar geloof is. Soms schijnt het geloof van Job te bezwijken. Job wandelt, als ik het zo zeggen mag, een enkele maal op de rand van de afgrond. De Satan houdt de adem gespannen in. Maar dan die geweldige geloofsgreep in hoofdstuk 19:25. Dat opeens zich opbeuren uit de diepte van aanvechting en vertwijfeling en zich dwars door alles heen vastklemmen aan de betrouwbare God: Ik weet, mijn Losser leeft. En toch zal God het voor mij in orde maken, wat er ook gebeurt en hoe het ook gaat. Ja, al zou het zelfs door de dood heen moeten en zou mijn lichaam in het graf verteren, dan nog zal God voor mij instaan.
Dat is geloof van een zo geweldige diepte en kracht als alleen maar mogelijk is daar, waar de waarachtige God des verbonds zich in al Zijn waarheid en getrouwheid heeft geopenbaard.
En daarom is in de derde plaats het slot ook anders. De Soemerische Job krijgt zijn gezondheid terug. En dat krijgt de Bijbelse Job ook. Maar dat is slechts toegift. Het grootste is, dat de Bijbelse Job zijn God terugkrijgt en door het lijden en de zielestrijd heen zich weet verdiept in zijn kennis van God.
Wat het Soemerische gedicht mist is het antwoord van god. Daar is ook geen antwoord van god nodig. Daar is niets anders nodig dan herstel. In het boek Job is het machtige antwoord van God in de hoofdstukken 38vv van essentiële betekenis. God laat zien wie Hij is, in Zijn machtige verhevenheid, waartegenover de mens alleen maar te buigen heeft en zijn nietigheid heeft te erkennen, maar ook in Zijn onvergelijkelijke liefde en trouw. Job heeft geleerd, dat God het ook door het bitterste lijden heen voor hem zal in orde maken, en dat hij ook in de grootste aanvechting aan de trouw en de waarheid van zijn God niet behoeft te twijfelen.
Dat is de eeuwige waarde van het boek Job. Het Soemerische gedicht is interessant, maar laat ons de geestelijke armoede kennen van de mens, die wel religieus is, maar de ware God en diens openbaring niet kent.
Het Bijbelse Boek Job biedt ons een troost en zekerheid ook voor vandaag. En dat is de oneindige betekenis van Gods openbaring, die in Jezus Christus haar hoogtepunt ontvangen heeft.

Oosterhoff.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 januari 1960

De Wekker | 4 Pagina's

Een Soemerische Job (II)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 januari 1960

De Wekker | 4 Pagina's