Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Opwekking tot dankerkentenis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Opwekking tot dankerkentenis

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Loof den Heere, mijne ziel en vergeet geen van Zijne weldaden Psalm 103:2

Gelijk het Hooglied van Salomo wel het „lied der liederen" heet, zo mag psm. 103 met alle recht „de lofzang der lofzangen" Davids geheten worden. Dat betekent dat David nergens hoger de lof van 's Heren Naam bezongen heeft, dan in deze psalm.
Dit bracht Spurgeon er reeds toe te schrijven: „er is voor 1000 pennen nog te veel in dezen psalm om over te schrijven en het is een volslagen onmogelijkheid om recht te doen aan zulk een verheven gedicht."
En toch heeft deze psalm onder ons een soort burgerrecht verkregen. Wij zijn erg blij dat psm. 103 in de bijbel staat en wij grijpen ernaar bij bijzondere gelegenheden. Dan moet David vertolken wat wij zelf niet kunnen zeggen. De noodzakelijkheid dezer dankzegging wordt dus wel aangevoeld, al wordt ze al te weinig beleefd. En denk aan de hoogtepunten in het kerkelijk leven, wanneer de dood des Heren wordt verkondigd, dan moet psm. 103 te hulp komen om enigszins te vertolken wat er dient te leven in het hart van een begenadigde zondaar.
Daarom grijpen wij er ook naar in een meditatie rondom de herdenking der bevrijding. Mag de kerk achterblijven in het gedenken van de weldaden des Heren, waarin zelfs heel het volk heeft mogen delen?
Allerwege heeft men zich opgemaakt bij dit derde lustrum der bevrijding om allerlei feestelijkheden te organiseren en het volk gelegenheid te geven zijn blijdschap te uiten. Op die feestprogramma's komen als regel geen kerkdiensten voor. En juist in de dankerkentenis aan den Heere, moest de feesttoon des harten het duidelijkst gehoord worden.
Die dankzegging jegens den Heere voor genoten weldaden leeft niet eens vanzelfsprekend in de harten dergenen die den Heere vrezen. David wekt in deze psalm zichzelf op om den Heere groot te maken voor al Zijn weldadigheid en trouw aan hem bewezen. Dat deed David, die meer dan iemand anders door ijver was ontstoken en met Paulus kon zeggen, dat hij een vermaak in de Wet Gods had naar den inwendigen mens. Die Gods Wet bepeinsde dag en nacht. En als hij nog tekort komt in het loven van God, waar zullen wij dan blijven? Komen wij juist in het stuk der dankzegging niet ontzaggelijk veel te kort? Wij beweren zo gemakkelijk dat wij op de minste van Gods weldaden geen recht of aanspraak hebben. Als dat werkelijk beleefd wordt, moeten wij van dankbaarheid of, wilt ge, van verlegenheid voor God overlopen. Deze ondankbaarheid wijst erop dat ontbreekt de inkeer en de opwekking tot ons eigen hart ons voor God te verootmoedigen.
Calvijn heeft bij deze tekst aangetekend „Door den mond des profeten (hier David) richt de H. Geest zijdelings het verwijt tot ons, dat wij niet naarstig genoeg zijn om God te loven."
Loof den Heere mijne ziel, en al wat binnen in mij is Zijn heiligen Naam. Mijn ziel, mijn hart, mijn gedachten, mijn verstand, mijn genegenheden, mijn totale mens . . . looft den Heere.
Deze opwekking komt dan nu tot ons in het licht van wat de Heere in het verleden aan ons gedaan heeft. Het is nog maar 15 jaren geleden, maar er groeit al een geslacht op, dat de tijd der bezetting niet heeft meegemaakt, en er voor hun besef net zo ver afstaat als van de 80-jarige oorlog. Wat kunnen wij ouderen ook maar al te gemakkelijk vergeten wat in die jaren is geschied. Denk nog eens terug aan de verduistering; het ontbreken van licht op straat. De honger die in het Westen des lands wel het nijpendst was. Het uitzwerven met fietsen en wagentjes om nog ergens wat etenswaren op te duiken. De geestelijke druk waarbij je jezelf niet meer kon zijn. De razzia's die telkens gehouden werden en de mannen wegvoerden om in Duitsland te werken. Het opdringen van een nieuw heidendom. Dezer dagen konden we nog lezen over de lijfarts van Himmler, die is overleden, hoe door zijn invloed is tegengehouden dat de Nederlanders in 1941 naar Polen zouden worden gedeporteerd. Natuurlijk zien wij dit alles in hoger licht. Maar hoe nabij is het geweest, dat wij als natie waren weggevaagd. Wat is er in die dagen geleden door verzetsmensen, die in handen der Duitsers vielen, om maar te zwijgen van het nameloos leed de joodse bevolking aangedaan. Wie denkt er nog aan? Het is zelfs zo, dat de na-oorlogse tijd zich kenmerkte door een uitgesproken begeerte naar genot.
Maar waar is de dankbaarheid des harten voor Gods goedertierenheid die over ons volk geen einde nam? Nog mogen wij spreken van het drievoudig snoer: God, Nederland en Oranje. Heeft het ons volk nauwer aan den Heere verbonden? Geenszins. Godsdienstige vervlakking en achteruitgang is er allerwege. Welke invloed oefenen de christelijke beginselen nog uit in 's lands vergaderzalen? We hebben daaraan stukken ingeboet. Wel kunt U op alle fronten horen van een zekere „doorbraak", maar deze is iets anders dan het doorbrekend werk van Gods Geest en Woord. Op kerkelijk terrein is de verdeeldheid nog groter geworden dan zij voor de oorlog was. Dus wat hebben we er uit geleerd, als volk en als kerk?
En nu komt de tekst ons opwekken den Heere te loven. Dat wil zeggen: keer in tot U zelven en keer heen tot God. De opdracht is: niet één van Gods weldaden te vergeten. Ik hoop niet dat U David van Remonstrantisme verdenkt als hij zichzelf opwekt om God te loven. Dat bevel gaat ook tot ons uit, met het gezicht op de weldaden die God ons gegeven heeft. U behoeft niet te ontroeren vanwege U zelf . . . maar vanwege Gods weldadigheid. Heere wat groot, dat wij nog in vrijheid en rust leven mogen. U mogen dienen naar de inspraak van ons geweten. Wat hebt U ons volk rijk gezegend in stoffelijk opzicht. En dat in een wereld die ook vandaag nog voor 2/3 deel lijdt aan ondervoeding.
Hier mag wel de vraag der verlegenheid geboren worden: waarmede zullen wij den Heere tegentreden, waarmede zullen wij ons bukken voor den hogen God? Zulk een verootmoediging kan zo zegenrijk werken. Paulus zei reeds: verstaat ge niet dat de goedertierenheid Gods U tot bekering leidt? Heere, Gij doet nooit met ons naar onze zonden en Gij vergeldt ons niet naar onze ongerechtigheden . . . O God, Uwe goedertierenheid is hemelhoog, Uw waarheid tot de wolkenboog. Uw recht is als Gods bergen. Uw oordeel grondeloos. Gij behoedt en zegent mens en beest en doet Uw hulp nooit vruchteloos vergen. Ik weet het, er zijn wonden geslagen in oorlogstijd die niet meer te genezen zijn . . . en toch delen wij allen nog in de klare bewijzen van Gods lankmoedigheid. De Heere heeft grote dingen bij ons gedaan, dies zijn wij verblijd. Loof den Heere mijne ziel en vergeet geen van Zijn weldaden.

E. (Enschede) v.d. Gr.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 mei 1960

De Wekker | 4 Pagina's

Opwekking tot dankerkentenis

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 mei 1960

De Wekker | 4 Pagina's