Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De dag des Heeren (V)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De dag des Heeren (V)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij wezen er in het vorig art. op dat er van de rust op de dag des Heeren, in de eerste tijd van de christelijke kerk, weinig terecht kwam, omreden het leven de rust op deze dag niet kende en de kerk een te kleine minderheid vormde om het leven zodanig te beïnvloeden, dat de dag des Heeren een dag werd, waarop niet gewerkt werd. Daar kwam, zo zagen we, nog bij dat een groot aantal leden van de jonge kerken tot de slavenstand behoorde en dus zelf geen beschikking over zijn tijd bezat.

In ruimte gezet.
Een van de grootste omkeringen in de geschiedenis van de kerk heeft het optreden van keizer Constantijn de Groote gebracht. Toen deze de macht in het grote Romeinse rijk verworven had bleek hij de kerk gunstig gezind te zijn. Dit was, vergeleken bij de voorgaande tijden, waarin de kerk voortdurend aan vervolgingen bloot stond, een ongekende weelde.
Bij het Edict van Milaan in 313 werd de kerk volledige godsdienstvrijheid verleend. En steeds duidelijker bleek dat Constantijn de christelijke godsdienst bevorderde door allerlei wetten.
Eén van deze was de zondagswet van het jaar 321. Deze legde de grondslag voor de publieke zondagsrust en gaf voor de kerk grote verademing, wat de viering van de dag des Heeren betrof.
Er is over deze en andere beschikkingen van keizer Constantijn in de loop der jaren nogal wat verschil van mening ontstaan. Sommigen meenden dat het alleen maar politiek van de keizer was om de kerk en het christendom op deze wijze te bevorderen. Hij zou dan de stelregel gehuldigd hebben dat men met iemand die men niet kon overwinnen tot vrede moet komen en deze dienstbaar maken aan eigen doel. Het volgen van deze politieke regel zou dan tot een begunstigen van kerk en christendom geleid hebben bij Constantijn, nadat hij gezien had dat de kerk toch onoverwinlijk was. Zijn voorgeven de christelijke godsdienst aan te hangen zou dan eigenlijk huichelarij geweest zijn. Is dit zo, dan heeft de keizer er nogal diep ingrijpende maatregelen voor over gehad om de kerk op zijn hand te krijgen. De invoering van de publieke zondagsrust toch was een maatregel, die ingreep in het leven.
Vele anderen echter — en wij menen terecht — zien in deze en andere daden van keizer Constantijn uitingen van de overtuiging dat het christendom de enige ware godsdienst was. Verschillende andere wetten ten aanzien van de kerk en haar werk wijzen daar duidelijk op.
Bovendien zijn ons uit de tijd waarin hij leefde getuigenissen bekend, die er op wijzen dat het Constantijn ernst was met de overtuiging ten aanzien van de christelijke godsdienst.
Zelf onderwees hij b.v. zijn lijfwacht in de Christelijke religie; hij zocht zijn onderdanen voor het christendom te winnen; de soldaten in het leger kregen des zondags gelegenheid ter kerk te gaan en de niet-christenen onder de soldaten moesten toch deelnemen aan het officiële gebed dat opgezonden werd. En dat zijn christendom geen politiek huichelarij was moge ook blijken uit de opvoeding, die hij zijn kinderen gaf. Zijn drie zoons bleken overtuigd christen te zijn.
Waarom ik op deze dingen wijs? Het is omdat men gemeend heeft dat in de woorden van de zondagsrustwet van maart 321 ook nog een bewijs te vinden zou zijn van Constantijns onoprechtheid ten opzichte van het christendom. Men wijst er dan op dat door de keizer daar over de zondag gesproken wordt als de ,,dies Solis", de dag van de zon. Men zoekt daarin dan een bewijs dat hij niet bedoeld zou hebben de christelijke zondagsrust in te voeren maar alleen de zonnedag als wekelijkse feestdag in te stellen. Want, zo zegt men dan, Constantijn was een zonnevereerder.
En men meent dan voor deze opvatting reden te meer te hebben omdat het kerkelijk spraakgebruik uit deze zelfde vierde eeuw na Christus van de rustdag spreekt als de ,,dies Dominica" de dag des Heeren. Nu zijn er in deze eeuw inderdaad nogal wat uitspraken door kerkelijke vergaderingen gedaan over de viering van de dag des Heeren en daar wordt ook telkens van deze dag op de genoemde manier gesproken. Ook is waar dat een enkele maal b.v. in 386 gezegd wordt dat het beter is om van dag des Heeren dan van zondag te spreken.
Nemen wij nu een ogenblik aan dat de keizer in zijn wet van 321 inderdaad bedoeld zou hebben de zonnedag tot wekelijkse feestdag te maken dan nog zou de kerk er voordeel van getrokken hebben. Immers dan kreeg zij meer mogelijkheden dan zij tot dan toe bezeten had. De opvatting omtrent het spreken van de keizerlijke wet betreffende de zondagsrust is echter onjuist. Zij past niet in heel de openbaring van zijn leven, dat hoe vol van gebreken ook, toch blijk geeft voor het christendom gewonnen te zijn.
Bovendien dienen wij niet te vergeten dat de keizer tot het volk sprak. Dat kende de dies Dominica der christenen niet maar wel de dies Solis. In deze wet voor het volk is derhalve deze algemeen bekende betiteling op haar plaats.
Wat deze wet nu bepaalde? Het waren maar enkele regels die gegeven werden. Trouwens de wet was staatswet en geen kerkelijke onderwijzing omtrent het vieren van de dag des Heeren. Het ging alleen om de publieke erkenning van de dag der kerk.
En ter bevordering daarvan bepaalde het keizerlijk edict dat er geen rechtspraak zou worden gehouden en dat er door de burgers en handwerkslieden in de steden niet mocht worden gewerkt. Wat de veldarbeid betrof liet de wet vrijheden om naar omstandigheden en behoefte deze te verrichten.
In dezelfde vierde eeuw hebben andere keizerlijke en kerkelijke uitspraken voortgebouwd op deze enkele richtlijnen van Constantijn de Groote.
Daarbij dook het gevaar op dat inplaats van de dag der christelijke vrijheid, de dag des Heeren weer werd een dag der wet(ten). Dat de kerk dit gevaar gezien heeft bewijzen enkele uitspraken, waarin zij waarschuwt voor het ,,judaizeren" het terugkeren dus tot het Joodse wetticisme. Anderzijds waren nu ook nieuwe vragen opgekomen omtrent de publieke viering van de dag des Heeren.
Uit de enkele gegevens, waarover wij beschikken blijkt dat men twee dingen zocht te bevorderen; de rust (arbeid en vermaak staken) en de barmhartigheid beoefenen, als het vrijlaten van slaven en het weldoen van gevangenen en ellendigen.
In een volgend art. hoop ik aan te geven, waarom ik zo brede aandacht gaf aan dit besluit van keizer Constantijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 januari 1962

De Wekker | 8 Pagina's

De dag des Heeren (V)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 januari 1962

De Wekker | 8 Pagina's