Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Rondom 1892 (VII)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Rondom 1892 (VII)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

In okt. 1891 schrijft Van Lingen: „Zowel door Chr. Geref, als door Ned. Geref. wordt gedurig de jubeltoon aangeheven: „wij zijn één". Men leeft in de mening, dat met de besluiten der Leeuwarder en Haagse Synode alles reeds in het reine zoude wezen... alsof alle verschil zou geëindigd zijn en op elk gebied vereniging geboden zou wezen. Wij menen, dat dit gejuich wel wat vroeg is en het zeer de vraag zal zijn of er blijvend juichenstof wezen zal".
Hoe stond het met de vereniging? De Syn. van Kampen had het Afsch.beginsel en de Theol. School nog kunnen redden. Het was de Syn. al te kras al de artikelen van de Concept-acte der Dol. te accepteren. De stemmenverhouding wees echter uit, dat velen het Afsch. beg. en de School ten volle wilden opofferen. Nu na het mislukken van de vereniging op basis van de Concept-acte, deden de Dol. de Chr. Geref. het voorstel tot vereniging te komen op grondslag van de Belijdenis en de Dordse-Kerkenordening. De Chr. Geref. gingen op dit voorstel in. Kwam er nu geen vereniging, dan konden de Dol. zeggen, dat het hun schuld niet was.
In aug. kwam de Chr. Geref. Syn. te Leeuwarden bijeen, de Dol. Syn. in Sept. te Den Haag. Op de Leeuwarder Syn. werden vijf voorstellen geboren, betreffende de vereniging. Lindebooms voorstel was zeer principieel. Het bepleitte een ware vereniging. Echter Bavincks voorstel werd met 36 tegen 8 stemmen aangenomen. Het luidde: „De Syn. der Chr. Geref. Kerk, erkennende het belangrijke verschil, dat tussen separatie en doleantie bestaat, zelve vaststaande in de overtuiging, dat de Scheiding van 1834 een werk Gods was, zowel recht als plichtmatig naar zijn Woord en de Geref. Bel., de doleantie met haar kerk en rechtbeschouwingen overlatende aan en voor rekening latende van de Ned. Geref. Kerken, nochtans bereid om in weerwil van dat onmiskenbaar verschil toch met het oog op en krachtens de eenheid in Belijdenis en kerkregering althans te pogen, om tot vereniging te komen en kerkelijk saam te leven, oordeelt, dat dan alleen zulk een poging zal kunnen slagen, als 1. over en weer, oprecht en zonder zinsbehoud, de te verenigen Kerken erkend worden als ware en zuivere Geref. Kerken naar bel. en Kerkenorde; 2. als wat de verhouding tot de Ned. Herv. Kerk betreft, dit wederzijds wordt uitgesproken, dat verbreking van de kerkelijke gemeenschap met de besturen van de Ned. Herv. Kerk niet alleen, maar ook met de leden, door Gods Woord en de Geref. bel. geboden en dus noodzakelijk is". De Chr. Geref. Syn. erkende dus, dat de Dol. Kerken zuivere kerken waren. Dat was niet waar. De Dol. Kerken hadden een onschriftuurlijk kerkbegrip en betreffende praedestinatie, roeping, wedergeboorte, geloof, rechtvaardigmaking en sacramenten, weken de Dol. broeders van de Bel. af. De Chr. Geref, Syn. wilde trots dit alles verenigen. De Dol. aanvaardden ook het voorstel van Bavinck. Dus ook punt 2 hierboven afgeschreven.
Van Lingen schreef in 1891, dat als de Dol. het 2e punt zouden aanvaard hebben, hij zich daarin zou verblijden. Maar, vraagt hij: is hier niet met woorden gespeeld, zijn de voorwaarden van Leeuwarden niet door politieke redevoeringen van kracht en betekenis beroofd, verdraaid? Hij zegt: „de Dol. die juist altijd tegen hetgeen Leeuwarden als voorwaarden stelde, bezwaren hadden, zouden nu met vlag en wimpel van Ned. Geref. Chr. Geref. geworden zijn. Afgescheiden". Zonder contact met elkaar nog te hebben, snijdt Wisse in het Wekkertje dezelfde zaak aan. Met anderen geven ze te kennen niet op de basis van het aangenomen voorstel mee te kunnen gaan. Van Lingen wijst er dan op, dat Beuker en Lindeboom, die zo krachtig het Afsch. Beg. verdedigd hadden, nu afgedwaald zijn. Beuker had van beide Synodes geschreven: „Gods hand is in deze zaak". Docent Lindeboom verklaarde, onder applaus der vergadering, dat hij ondanks zijn voorstel, lettende op de leiding van Gods Voorzienigheid, ook nu, indien hij lid der Syn. was, voor het voorstel (Bavinck) zou gestemd hebben. (Acta 1891, blz. 104). Lindeboom liet zijn standpunt van ware vereniging ook los. De Chr. Geref. Dep. verschenen op de Dol. Syn. te Den Haag. Êen verrassing voor de Dol. Dr. Kuyper sprak hen geestdriftig toe. De vereniging was in beginsel gesloten. Kuyper zei o.a.: „vroeger betreurde wij uw uitgang, thans bekennen wij, dat bij de broeders, die het eerst braken, juister inzicht was door de leiding des Geestes". Vroeger had Kuyper gezegd, dat de dieper ingeleiden niet met de Afscheiding meegegaan waren. De Afgesch. hadden te vroeg gereformeerd. Kuyper scheen nu afgescheiden te zijn geworden. Na psalm 133 gezongen te hebben, sprak Ds Van Andel namens de Chr. Geref. o.a.: 1834 was het eerste werk Gods tot Reformatie der Kerken. Maar wij voegen er bij, niet het laatste. Voorts sprak hij: „Onze besluiten overhandig ik u straks, nu alleen dit, wij gevoelen behoefte aan gebed voor het saam gebonden worden; dat ons vlees aan banden moge liggen en dat de geest des Heeren, ook na de vereniging, wijsheid, zelfopoffering en kleinheid schenke".
Hadden Van Lingen en Wisse nu niet kwalijk geschreven? Neen. De commissie der Haagse Syn. stelde al direct schriftelijke vragen aan de Chr. Geref. Dep. De Dol. waren wat in verlegenheid over enkele dingen. Za hadden vragen betreffende het Reglement van 1869, over de opleiding, over het Kerkbegrip. Ze schreven: sommiger onzer ontvingen de indruk, ... dat wij het beginsel der Dol. veroordelen zouden, en met de dogmatische toepassing van het begrip valsche Kerk op het Synodale Instituut zouden meegaan. Dit kan echter o.i. uwe bedoeling niet geweest zijn, daar de considerans het goede standpunt inneemt van geen der partijen te noodzaken ... een streep te halen door haar eigen verleden en voor zonde te verklaren wat zij zelve uit overtuiging deed" enz. Ze schreven: „Het derde punt raakt een kleine uitdrukking in no. 4 uwer missieve. Daar staat: „Zij die van de Ned. Herv. Kerken tot de Kerken der Scheiding of der Doleantie overgaan. Gelijk gij voelt, ligt er in dit woord overgaan een beginsel, dat wel past bij de Kerken der Scheiding, maar strijdt met de oeconomie van de Kerken der Doleantie. Onze vraag is alzo mag deze uitdrukking opgevat, dat bedoeld worde: „zij, die met de Ned. Herv. Kerk breken en zich voegen bij hen, die hetzij in de Kerken der Scheiding, hetzij die in der Doleantie weer de autoriteit der D. Kerkenorde erkennen". Al wat nog aan het Afscheidingsbeginsel deed denken, wilden de Dol. weg hebben.
Het bovengeschrevene laat het duidelijk zien. Het woord overgaan moest veranderd in: voegen bij. Ze kregen hun zin. De Dolerenden hadden wel de voorstellen van de Chr. Geref. Dep. aanvaard, maar het was naar Van Lingens schrijven een spelen met woorden geweest. Inderdaad. Van Raalte (Vrijgemaakt) wijst er op. Hij wijst ook op het bovengeschrevene in een eerder genoemde brochure en zegt: „De Dolerenden hebben teruggenomen wat ze.eerst uitspraken. Vast staat, dat de Dol. aan hun Dol. opvattingen tot het einde hebben vastgehouden. Hun concessies waren waardeloos, omdat ze met de ene hand terugnamen, wat ze met de andere hadden gegeven".
Bij aanwezigheid der Chr. Geref. Dep. zijn op de Dol. Syn. in Den Haag vele woorden gesproken. Ds Sikkel (Dol.) zei o.a.: wij hebben elkaar gevonden. De vreze is weggenomen, de bergen zijn gemaakt tot een vlak veld. Ds Ploos, Dol. sprak uit; ,,wie de zaak der vereniging tegenstaat, staat de Heere tegen en is van de Heere vervloekt". Daar konden de bezwaarden het mee doen. Dr. Wagenaar poneerde, dat hij vele bezwaren had gehad, n.l. dat de Dolerenden het zich tot plicht moesten achten, de kerkelijke gemeenschap met de leden der Ned. Herv. Kerk te verbreken. „Deze steen is mij van het hart gevallen", sprak hij, ,,toen ik de toelichting vernemen mocht, die door de Chr. Geref. Dep. bereidwillig op dit bezwaar werd verstrekt: geen nieuw dogma over de valsche Kerk geëischt is". Sikkel, commissielid der Haagse Syn.- schreef mei 1892: „Als onze broeder de officieële stukken leest, zal hij moeten toestemmen, dat van de Kerken der Dol. op geen enkel punt loslating van haar beginsel of verklaring in strijd met haar beginsel geëischt werd. Was dat het geval, wij zouden tot die vereniging niet mede werken. We hebben inzake de Reformatie der Kerken nog dezelfde overtuiging en die hopen we nooit te verloochenen". De Afscheiding was dus onjuist. Dat was de gedachtengang. De Chr. Geref. zijn in de Dolerende fuik gezwommen. Niet ongewaarschuwd.
Van Andel voerde op de Haagse Syn, als volgt het woord: ,,Het puin zal tusschen ons opgeruimd worden. De stroom zal samenvloeien, zij het ook met draaikolken. Er zal geen tijd voor twisten zijn ... Wij maken ons geen illusies. Wij zijn gelijk een herstellende, die zich in acht moet nemen". Nog al sombere woorden. Beuker schreef in de Bruidsdagen: „Niemand m:ag de vereniging tegenstaan". Wel keurde hij af, dat de Dol. Kerken nu al Chr. Geref. predikanten beriepen en voortgingen met tegenkerken te stichten gelijk in Almelo gebeurde. Ploos in zijn naschrift op de Synodale preek was niet erg gerust in 1891. Hij schrijft: „Voorzeker wij hebben te-wachten, dat er van weerzijden wel eens minder liefelijke woorden gesproken worden. Hoe smartelijk dat ook is, dat is altijd zo, als men vreemd van elkander zijnde bij elkander komt, en vooral als die behoefte aan elkaar niet zo diep gevoeld is. Maar dit schrikke ons niet af. Zelfs als twee koppels hennen bij elkander komen dan pikken zij elkander; maar zijn ze een poosje bij elkander dan leven zij weder zeer vredig". „Ploos' vrees zou best waar kunnen worden in onze gemeenten", schreef Beuker. Maar zegt hij: ,,Ons dunkt dat vooral de leden der gemeenten die minder aan afgetrokken begrippen doen dan de gestudeerden, het gemakkelijk met elkaar -vinden zullen. Met de „hennen" zal het wel gaan, als de „hanen" zich maar wat kalm houden en vooral niet een te hoge toon aanslaan". Was het bezwaarschrift dan toch juist in 1892 n.l. het 4e punt „de wederzijdse liefde ontbreekt"? Ja. Het is na 1892 een pikken geworden door hanen en hennen beiden. Men sla er de Acta der Synodi en andere lectuur eens op na. Het is geen wonder ook. Er was geen echte eenheid. De grote leider der Doleantie heeft in 1914 geschreven: DE VERENIGING IS WEL IN 1892 SAMEN GEREGEN, MAAR NIET SAMEN GEGROEID".

M. (Midwolda) H. U. Westerterp.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 augustus 1962

De Wekker | 8 Pagina's

Rondom 1892 (VII)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 augustus 1962

De Wekker | 8 Pagina's