Verdoemenis, oordeel en veroordeling
Enige weken geleden werd in de rubriek „Uit andere Bladen" een artikeltje overgenomen van Dr. C.N. Impeta in „De Bazuin" n.a.v. het uittreden van de gemeente te Puttershoek uit ons kerkverband.
Hij sprak daarin over het bezwaar, dat sommigen tegen de Nieuwe Vertaling hebben, omdat daarin het woord „verdoemenis" niet voorkomt. De vertalers zouden dit woord welbewust vermeden en uit.de bijbel verwijderd hebben om er het woord „oordeel" voor in de plaats te zetten.
Dr. Impeta merkte toen op, dat het hele woord „verdoemenis" niet éénmaal in onze Oude Statenvertaling voorkomt; daarentegen het woord „oordeel" (als veroordeling tot de eeuwige dood en als aanduiding van de eeuwige dood en straf zelve) meer dan honderd maal.
Op deze zinsnede in 't artikel van Dr. Impeta hebben verschillende Wekker-lezers gereageerd. (De Wekker-redactie ervaart telkens weer met blijdschap en dankbaarheid, dat de Wekker door velen goed gelezen wordt).
Men acht de uitspraak van Dr. Impeta zeer bevreemdend. Het woord „verdoemenis" komt namelijk 8 maal in de Statenvertaling voor (Matth. 23:33; Joh. 5:24 en 29; Rom. 3:8; 5:16 en 18; 8:1, en 2Cor. 3:9).
Hoe kan Dr. Impeta dan beweren, dat het woord „verdoemenis" er geen enkele maal in voorkomt?
Men vraagt over de betreffende uitspraak van Dr. Impeta nader te worden ingelicht. Wat kan men dan in zo'n geval beter doen dan zijn licht bij de schrijver zelf op te steken?
Ten gerieve van verschillende Wekker lezers heeft de redactie dit in een schrijven aan Dr. Impeta gedaan, waarop van deze een bijzonder sympathiek schrijven werd terugontvangen.
Dr. Impeta maakt in dat schrijven onderscheid tussen „verdoemenis" als het verdoemen, het veroordelend vonnis van God, dus de daad der verdoemenis en „de verdoemenis" als staat, de eeuwige rampzaligheid, waaraan meestal wordt gedacht, wanneer men beweert, dat het woord „verdoemenis" in de Nieuwe Vertaling niet voorkomt.
Wat Dr. Impeta bedoelde te zeggen is dat het woord „verdoemenis" als staat, als de plaats der rampzaligheid, in de Statenvertaling niet voorkomt. Overal, waar het woord ,(Verdoemenis" staat, wordt de daad der veroordeling bedoelt.
Zeer duidelijk blijkt dit volgens hem in 2 Cor. 3:9. Daar staan tegenover elkaar „de bediening der verdoemenis" en „de bediening der rechtvaardigheid". Met die „rechtvaardigheid" wordt bedoeld de gerechtigheid Gods, nl. de vrijspraak van de zondaar in Jezus Christus. Tegenover die vrijspraak staat de veroordeling. De wet, die eigen is aan de oude bedeling, veroordeelt de mens.
In Rom. 5:16 staan tegenover elkaar de schuld, die tot verdoemenis en de genadegift, die tot rechtvaardigmaking leidt. Met de laatste wordt bedoeld de vrijspraak van schuld en straf. Tegenover die vrijspraak staat de veroordeling.
De enige plaats, die volgens Dr. Impeta zou kunnen pleiten voor verdoemenis als staat van eeuwige rampzaligheid is Matth. 23:33. Daar zegt Christus tot de Schriftgeleerden: Gij slangen, gij adderengebroedsels, hoe zoudt gij de helse verdoemenis ontvlieden?
Dr. Impeta wijst dan naar de verklaring van Matthew Henry, die hier spreekt van „damnation of hell". In de Nederlandse vertaling is sprake van het „oordeel, uitgesproken door Christus". M. Henry denkt dus ook niet aan een de staat der veroordeelden, maar aan het oordeel, de daad der veroordeling.
Dr. Impeta geeft toe. dat zijn wijze van uitdrukken in het bewuste artikel niet erg duidelijk is geweest en voor misverstand vatbaar was. Hij bedoelde dus niet te zeggen, dat het woord „verdoemenis" niet in de Statenvertaling voorkomt, maar dat het daar niet voorkomt in de betekenis van de staat der verdoemenis, de eeuwige rampzaligheid.
Verder verklaart hij met nadruk: 1. Ik acht de Staten Vertaling buitengewoon hoog en vind haar prachtig en heb haar lief; 2. ik geloof, dat de hel als staat, als strafplaats, als oord der rampzaligheid, als de plaats waar de worm niet sterft en hun vuur niet uitgeblust wordt, met grote nadruk door Jezus en de apostelen wordt geleerd; 3. dat evenwel als de Staten Vertaling op 8 plaatsen het woord verdoemenis bezigt men beter op al die plaatsen het woord veroordeling kan gebruiken zoals de Nieuwe Vertaling doet en zoals de Statenvertalers het zelf ook bedoelen, dat is dus de veroordeling tot die strafplaats, die een eeuwige jammer over de veroordeelden zal brengen.
Wij zijn Dr. Impeta voor deze nadere uiteenzetting van zijn bedoeling zeer dankbaar en het is ook juist wat hij schrijft.
Het woord „verdoemenis" heeft in onze tijd vooral de betekenis van de plaats der rampzaligheid. Hel en verdoemenis zijn synonieme begrippen.
Dit was in de tijd van de Statenvertalers niet zo. Zij kenden het woord in de zin van veroordeling.
Dat blijkt inderdaad uit de wijze, waarop zij in de genoemde teksten het woord gebruiken. Uit het verband, waarin het woord door hen wordt toegepast, laat zich de betekenis zeer goed vaststellen. Dr. Impeta heeft daar terecht op gewezen.
Maar ook de eigen verklaring in de kanttekening der Statenvertalers wijst daarop.
Bij „helse verdoemenis" in Matth 23:33 tekenen zij aan: „het oordeel der hel", dezelfde woorden, die in de Nieuwe Vertaling slaan. Bedoeld wordt de veroordeling tot de hel.
Bij Joh. 5:24 tekenen zij bij „verdoemenis" aan: „dat is veroordeling" en verwijzen naar Joh. 3:18: Die in Hem gelooft wordt niet veroordeeld, maar die niet gelooft is alrede veroordeeld, dewijl hij niet heeft geloofd in de naam van de eniggeboren Zoon van God. Die in Christus gelooft komt niet onder de veroordeling. Hij wordt niet veroordeeld.
In de kanttekening op Joh. 5:29 lezen we hetzelfde. Gedacht moet worden aan de opstanding ter veroordeling. Op Rom. 3:8 wordt gezegd; „de apostel dreigt hen, die dat zeggen, met Gods oordeel".
„Verdoemenis" is in de tijd van de Statenvertalers de veroordeling Gods. De mens wordt door God veroordeeld tot de eeuwige dood. De verdoemelijkheid van de mens is zijn doemwaardigheid d.w.z. hij heeft zich deze verschrikkelijke veroordeling waardig gemaakt. „Verdoemen" is „veroordelen". Het staat tegenover „vrijspreken". Vgl. Spr. 17:15: „Wie de goddeloze rechtvaardigt en wie de rechtvaardige verdoemt, zijn de Heere een gruwel", en Rom. 8:33v: „God is het die rechtvaardig maakt, wie is het die verdoemt?" In beide gevallen staat hier „verdoemen" tegenover „rechtvaardigen", „rechtvaardigmaken" d.w.z. vrijspreken. Verdoemen is veroordelen, het (doods)vonnis uitspreken.
Verdoemenis is dus in de tijd van de Statenvertalers hetzelfde als thans veroordeling en het gaat niet aan de Nieuwe Vertaling er een verwijt van te maken dat zij het woord „verdoemenis" niet heeft. Het woord „verdoemenis" heeft thans niet meer de zelfde betekenis als vroeger en de Statenvertalers bedoelden met „verdoemenis" wat wij thans „veroordeling" noemen.
Dit kan ook nog uit het doopsformulier, dat ongeveer uit diezelfde tijd dateert als onze Statenvertaling, worden aangetoond. Daar wordt gezegd, dat de kinderen zonder hun weten „der verdoemenis in Adam deelachtig zijn". Hier heeft het woord „verdoemenis" duidelijk niet de betekenis van „de strafplaats der goddelozen". Daarin was Adam niet en daarin zijn onze kinderen niet. Maar zij hebben deel aan en liggen onder hetzelfde oordeel als Adam, d.w.z. dezelfde veroordeling, nl. dat zij waardig zijn eeuwig van God verstoten te worden, is hun deel.
In de Catechismus komen we het woord „verdoemenis" tegen in de zin van de rampzaligheid, wanneer in Zondag 19 wordt beleden, dat God al Zijn vijanden in de eeuwige verdoemenis werpen zal. Maar dit is niet de enige betekenis van het woord „verdoemenis".
Het woord „verdoemenis" is in de Staten Vertaling de vertaling van vier verschillende Griekse woorden, nl. krisis, krima, katakrima en katakiisis.
Het eerste en het laatste Griekse woord wijzen op de daad van 't oordelen, het veroordelen. De twee andere woorden op het gevolg daarvan, de veroordeling, het vonnis.
Behalve door „verdoemenis" worden in de Statenvertaling deze woorden ook op andere wijze weergegeven, nl. oordeel (2 Thess. 1:15; Openb. 14:7; Matth. 12:41 e.a.). In Rom. 2:2 en 3 spreekt de Statenvertaling van „oordeel Gods" en daar staat in het Grieks hetzelfde woord als in Rom. 3:8, waar de Staten Vertaling „verdoemenis" heeft.
Zo spreekt de Staten Vertaling in 2 Cor. 7:3 van „veroordeling", terwijl hetzelfde woord in hoofdstuk 3:9 door „verdoemenis" wordt weergegeven.
De Statenvertalers hebben zich niet aan één woord opgehangen en hebben het woord „verdoemenis" niet op dezelfde wijze geladen als sommigen in onze tijd doen.
Men doet goed het niet voorkomen van het woord „verdoemenis" in de Nieuwe Vertaling niet als een grondig en wettelijk bezwaar tegen deze vertaling te doen gelden.
Want wat sommigen er thans inleggen heeft er voor de Statenvertalers zeker niet in gelegen. Ik hoop dat dit nu duidelijk mag zijn.
Oosterhoff
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 1963
De Wekker | 8 Pagina's