Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Algemene Bijstandswet (2)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Algemene Bijstandswet (2)

Een standpunt

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Diakonale aandacht
Voor deze nieuwe wet is naast de aandacht van de bijstandsbehoevenden en -gerechtigden, vooral die van de diaken noodzakelijk.

En wel, vanuit drie motieven:
1. Zij hebben zich te bezinnen op de principiële vragen, die opnieuw door deze wet aan de orde worden gesteld. Met name op deze: Grijpt de overheid hier niet (te ver) in in de taak van de kerk, aan wie door Christus de dienst der barmhartigheid is opgedragen?
Wordt met het loslaten van het subsidiariteitsbeginsel niet alle diakonale arbeid ondermijnd?
Mag een kerklid deze bijstand wel aanvaarden, en mag de diaken haar wettigheid erkennen en de behoeftige naar deze bijstand verwijzen?
Wat is toch de juiste verhouding tussen overheid en diakonie?
2. De diakenen zullen ook goede kennis van deze wetsvoorschriften moeten hebben om in voorkomende gevallen de behoeftige gemeenteleden te kunnen adviseren en voorlichten over de manier van het aanvragen en ontvangen van de bedoelde bijstand. Onze diakenen moeten daarom inzicht in het praktisch fuctioneren van de aanvaarde wet zich eigen maken.
Het is goed, dat zij er wat lectuur over doornemen en op hun vergaderingen de zaak bespreken, want in de toekomst krijgen we er mee te maken.
3. Voorts moeten onze diakenen een goed inzicht in de structuur en de grenzen van deze bijstandswet bezitten om hun eigen diakonale werk en zorg te kunnen handhaven en afgrenzen, opdat eigen zelfstandigheid en verantwoordelijkheid bewaard blijven.

Er is tot nog toe in de kerken te weinig bezinning en publikatie geweest ten aanzien van deze wet in haar ontstaan, uitgangspunt en draagwijdte. Eigenlijk is de behandeling in de kamer verlopen, zonder een intense belangstelling en begeleiding van de diakenen der verschillende kerken, ook der onze. Kwam dat door de haast van de afwerking of door de gekompliceerdheid van de materie? Doch nu deze bijstandsregeling tot wet is verheven, kunnen we haar zeker niet meer negeren, maar moeten we er ons op bezinnen.

Bezwaren:
Er zijn van verschillende zijden bezwaren tegen deze wet in gebracht. We letten daarbij vooral op de principiële argumenten. We willen ze als volgt rubriceren.
Het ene bezwaar gaat tegen de stelling, dat het een plicht van de overheid is om de behoeftige te ondersteunen, en tegen het daarmee korresponderende uitgangspunt, dat elke onderdaan recht heeft op deze bijstand.
Dit bezwaar wordt verschillend gemotiveerd. De één zegt: Men kan niet spreken van rechten van de mens maar slechts van Gods goedheid, waarvan hij te leven heeft. De ander stelt: Het recht van bijstand moet naar Gods Woord verleend als een voorrecht niet in de gemeenschap van de staat, doch in de gemeenschap van de kerk; hier heeft de overheid geen taak, maar alleen de kerk. De derde meent: De tien geboden spreken duidelijk van het „eren van vader en moeder", wat een gebod voor de kinderen inhoudt; daarom zijn de kinderen verplicht hun ouders te onderhouden en niet de overheid. De vierde houdt staande: De overheid heeft hier slechts een secundaire taak; want, hoewel erkend moet worden, dat de barmhartigheid reeds zozeer uit de samenleving weg is, waardoor het noodzakelijk werd dat de overheid vele keren moet optreden, zo is dit toch geen rechtvaardiging van het uitgangspunt van deze wet.
Zo komen we als vanzelf tot het volgende bezwaar, dat gesteld is tegen het wegvallen van het subsidiariteitsbeginsel, waarmee samenhangen het almeer verdwijnen van het particulier barmhartigheidsbetoon uit de samenleving en het funktieverlies van het diakonaat.
In allerlei toonaarden heeft men gepoogd aan te tonen, hoe dit ingaat tegen goddelijke orden, gaven en instellingen. Daarom wilde men niet weten van een nevenschikking en gelijkwaardigheid van particuliere en kerkelijke bijstand enerzijds en overheidshulp anderzijds.
Voor zover mij bekend, zijn dit dé twee bezwaren, van principiële aard, die van protestants-christelijke en kerkelijke zijde werden ingebracht.

Principiële visie:
Het wetsontwerp brengt inderdaad, vergeleken met 1912, een ander fundament onder het verstrekken van financiële hulp aan de bijstandsbehoevenden door de overheid. Was dat voorheen het subsidiariteitsbeginsel, nu is het dat van de rechts positie van de mens in nood en de plicht van de overheid om hem te helpen. De bijstand is geen gunst meer, als de overheid ze verleent; maar de behoeftige heeft er recht op, dat de overheid bijstaat. Het is niet meer de zaak van barmhartigheid, doch van billijkheid en rechtvaardigheid.
Heeft dus Heemskerk het politioneel beginsel aan de kant gezet, Klompé deed dit met het subsidiairiteitsbeginsel.
Dat was ook nodig, omdat dit laatste niet meer te handhaven viel in onze geindustrialiseerde, gekompliceerde en uitgebalanceerde samenleving. Dit werd al gezien en praktisch verwerkt vóór de nieuwe wet aanhangig werd gemaakt. De bijstandswet legt in zekere zin dan ook de reeds bestaande regelingen vast. Want onder de oude armenwet was de overheidshulp al zeer toegenomen. In 1913 was er 57% overheidshulp en 43 % particuliere en kerkelijke hulp. In 1949 is dit al geworden: 80% overheidshulp en 20% particuliere en kerkelijke hulp.
In onze tijd zijn particulier en kerk niet meer bij machte (of nalatig?) in de grote nood te voorzien. Men kan dat erg vinden, maar het feit ligt er en wordt door allen toegegeven. Is dan de overheid niet geroepen ten deze de publieke gerechtigheid te bedienen?
Heemskerk zei in 1912 reeds: „De meest gewenste toestand zou zijn bereikt, wanneer de liefdadigheid in staat was het gehele werk der armenzorg te volbrengen. Die toestand is niet bereikt".
Daarom voerde hij naast de hulp van particuliere en kerkelijke instellingen een aanvullende overheids-uitkering in.
Vandaag is de toestand er nog slechter op geworden. Vandaar de algemene bijstandswet, die de noodzakelijke kosten van het bestaan wel voor haar rekening moet nemen.
Schier overal heeft men soortgelijke bijstand der overheid aanvaard. We wijzen u op de overheidsregelingen voor afzonderlijke groepen als invaliden, blinden, Ambonezen enz.
Verder zijn te noemen de ondersteuningen voor hen, die in inrichtingen moeten opgenomen worden. En tenslotte de overheidsbemoeiingen ten aanzien van de A.O.W. en de A.W.W.
Wie durft het nog aan al deze gevallen volledig voor rekening van de kinderen en de kerken te laten vallen, en dat alles als een goddelijk gebod hen op te leggen!

Positieve waardering
Men moet er voor oppassen deze bijstandswet in te kapselen in de gedachte, dat het staatsverband de helpende en verzorgende gemeenschap is bij uitstek en dat die hier de enige taak heeft. Want dat is onjuist.
De overheid heeft ten deze niet de enige, maar toch wel een eigen roeping. Doch die eigen roeping mag dan ook tenvolle getolereerd. De overheid heeft naar zijn bijbelse zin een goede samenleving in stand te houden en te beschermen, en sociale misstanden te voorkomen en te bestrijden. Zo heeft de overheid naar haar eigen aard binnen haar verband de taak te helpen, waar ten aanzien van de noodzakelijke kosten van het bestaan geen helper is.
Deze taak staat niét vóór, niet ónder, niet na, maar naast de taken van de andere samenlevingsverbanden (gezin, familie, kerk, werkkring e.a.). Daarom treedt de overheid niet op in de plaats van deze andere (subsidair), want die zijn onvervangbaar en hebben eigen souvereiniteit en roeping, maar de overheid helpt vanuit haar eigen opdracht (originair). Deze opdracht ligt in de bijstandswet omschreven.
Deze wet wil daarom geenszins ingrijpen in de taken van particuliere en kerkelijke instellingen, waarvoor ook onder de bijstandswet grote taken weggelegd blijven. Want de overheid geeft alleen de noodzakelijke levenskosten en verleent slechts materiële bijstand. De kerk en het diakonaat zullen derhalve geheel eigen zelfstandigheid en het eigen karakter van hun hulp kunnen handhaven.
Er ligt immers onderscheid tussen de sociale zorg der overheid en het barmhartigheidswerk der kerk. Ieder heeft dan op eigen wijze de nooddruftige te verzorgen.
Daarbij is een goede samenwerking tussen billijkheid en barmhartigheid in elk concreet geval geraden. De eerste geschiedt in de sfeer van de handhaving van Gods rechtsorde in het burgerlijk leven, ook op het stoffelijk gebied. De tweede geschiedt in de sfeer van de komst van Gods Koninkrijk en de prediking van het evangelie, ook ten aanzien van de noden die materiële zorgen meebrengen.
Door de duidelijke omschrijving en begrenzing van de overheids-bijstand in de nieuwe wet, kan de geestelijke zijde van het diakonale werk meer dan voorheen naar voren komen. Ik meen, dat hier een winst ligt in deze wet.
De nieuwe verhoudingen scheppen rechten voor hen, die zichzelf niet meer kunnen redden, en zij geven tevens aan het diakonaat armslag om haar priesterlijke dienst te verrichten, Want diakonale barmhartigheid is toch nog wat meer dan een financiële ondersteuning.
Dit „meer" krijgt nu zijn tijd en vraagt voor de toekomst alle aandacht onzer diakenen en onzer kerken.

A.(Apeldoorn), T. B.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 mei 1963

De Wekker | 8 Pagina's

De Algemene Bijstandswet (2)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 mei 1963

De Wekker | 8 Pagina's