Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Apollos (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Apollos (I)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

En een zekere Jood met name Apollos, van geboorte een Alexandriër, een welsprekend man, kwam te Efeze, machtig zijnde in de Schriften. Hand. 18:24

Wie hij was en wat hij wist
U kent hem natuurlijk wel uit de trits, welke de Corinthiërs aanhieven: Ik ben van Paulus; ik ben van Apollos en ik ben van Cephas. Maar zijn wieg stond in Alexandrië. Hij was uit Joodse ouders geboren en in die machtige Egyptische stad opgegroeid. Alexandrië was een centrum van de Joden. Daar is ook het Oude Testament vertaald in het Grieks. Doordat het Grieks de wereldtaal van die tijd was en de Joden door die hele wereld verspreid woonden — de diaspora —, was er ook behoefte ontstaan aan een vertaling van het O.T. in de wereldtaal. Dat had plaatsgevonden in de stad waar Apollos geboren en getogen was. Die vertaling heet de Septuaginta.
Van zijn persoonlijke omstandigheden weten we niet zo veel. Van zijn prediking en optreden worden enkele karakteristieke dingen gezegd. Hij wist alleen van de doop van Johannes. Hoe hij daarvan gehoord heeft, is ons niet bekend. Noch in dit hoofdstuk noch elders in de Schrift wordt ons iets verteld over gelovigen in Egypte. Dat ze er wel geweest zijn is ons uit andere bronnen bekend. Wellicht hebben discipelen van Johannes de Doper diens prediking verder gebracht en is zo zijn boodschap ook in Egypte gekomen. In elk geval weet Apollos er van. Er staat dat hij machtig was in de Schriften. Dat betekent niet maar, dat hij die Schriften kende, maar ook dat hij er iets mee wist te doen. Hij wist ze te gebruiken. Hij was onderwezen in de weg des Heeren. Met weg wordt hier bedoeld de praktische leer. Men zou kunnen denken aan het begrip kennis uit het O.T. Dat is niet maar theoretische kennis, doch praktische kennis. Zij nadert de godsvrucht. Daarom zou men die weg ook kunnen omschrijven als de wijze van handelen, de leer en de zede; hoe God met een mens omgaat en wat de Heere van een mens wil.
Nu vinden wij het — mede op grond van wat we in het volgende hoofdstuk van Handelingen over de leerlingen en de doop van Johannes lezen — een wat bedenkelijk verschijnsel, dat iemand niet verder gekomen is dan de doop van Johannes. Toch moet ik er op wijzen, dat Johannes' prediking zeker niet gering is geweest. Hij heeft zijn discipelen de Heere Jezus aangewezen als het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt. Joh. 1:29,33,34. Ik zou zo zeggen: dat is nog al wat. Daar zit vóór Goede Vrijdag het hele lijdensevangelie al in. Het is duidelijk, dat Johannes tot dit inzicht gekomen is door het onderwijs uit de Schrift, zoals ook Apollos in de Schriften thuis was. Blijkbaar was dat in de school van Johannes een belangrijk punt: bijbelstudie!
Wanneer men dus iets over het tekort van Johannes' prediking wil zeggen vergeleken met wat daarna gebeurd is, moet men zich toch wel realiseren, dat Johannes de komst van Christus gekend heeft en de zin er van gepredikt heeft: „Zie het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt". Als u Apollos wilt typeren, zoudt u dat wellicht het beste kunnen doen door te zeggen, dat hij een Kerst-christen is.
Als men de geestelijke situatie van verschillende heilzoekende mensen wil typeren treft ons de overeenkomst met deze Apollos. Zij weten wel van de komst van de Heere Jezus. Zij hebben de Heiland ook nodig voor hun zonden. Ze weten dat ze het daarvan moeten hebben, maar verder zijn ze voor zichzelf nog niet gekomen. Ze verlangen wel naar meer, maar kunnen daarvan toch niet uit eigen ervaring spreken.
Natuurlijk weten ze wel van Pasen en Pinksteren. Ze horen er van op de feestdagen en worden er bij de betreffende zondagen uit de catechismus over onderwezen en hoe rijk is de uitleg, welke de catechismus van de heilsfeiten geeft! Maar ze hebben die feiten geestelijk nog niet verwerkt.
Dat Pasen betekent de overwinning van de Heere Jezus voor al de Zijnen; dat er een gat in het rijk van de dood geslagen is en de duivel daarom nooit meer het laatste woord kan hebben — dat weten ze geestelijk niet te hanteren. De verrassende ontdekking van de vrouwen op de Paasmorgen, dat de steen al afgewenteld is, nog voordat zij aan dat zware karwei begonnen waren — dat is hun onbekend. Dat Christus' triomf over de dood onze dood in een ander licht plaatst — dat zien ze niet.
Als we over Pinksteren denken, kunnen we zeggen, dat God door zijn Geest in Christus ons nabij komt. Hij gunt ons hét leven met de Geest en wil ons de kracht van zijn genadewerkingen in ons schenken. De omgang met Christus door de Heilige Geest, de nabijheid van de Heiland en de vreselijke werkelijkheid van het bedroeven of uitblussen van de Geest zijn allemaal zaken, waarin zulke mensen, als welke ik hier bovenbedoelde, niet het rechte inzicht hebben. Ze weten er wel iets van; zij horen er wel over; maar het heeft geen aansluiting bij hun persoonlijk leven. Wellicht komt dat, omdat ze zelf zeer eenzijdig luisteren en lezen. Zij toetsen elke preek, meditatie of toespraak op het punt van de noodzaak van de komst van Christus. Maar wat er dan verder, wat er meer nog te leren en te beleven valt is voor hen afgesloten.
Van Apollos kan men zeggen: er ontbreekt wat. Dat hebben Aquila en Priscilla ook al gauw door, als ze hem een morgen hebben horen preken. Is het daarom niet goed met Apollos? Is het daarom niet echt met zijn geloof of met dat van hen, die in onze tijd zijn geestelijk type vertonen? Ik zou daarop met een vraag willen antwoorden. Waren de discipelen voor Pinksteren niet bekeerd? Of om nog verder terug te gaan: waren de O.T. gelovigen schijngelovigen?
Daarop durft toch niemand een bevestigend antwoord te geven. We moeten het zo zien: het werk Gods is één. Maar er is verschil in kennis van de werken Gods. Ook al heeft men niet van alle facetten of stukken een heldere kennis, daarom is het werk Gods niet minder. Naarmate de schatten helderder uitgestald worden, zullen ze ook meer begeerd worden. Er zal meer om gevraagd worden, en ook meer van ontvangen en genoten worden. Ze zullen geestelijk verwerkt worden.
We zien dat ook bij Apollos.

Leiden, W.H. Velema

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 oktober 1964

De Wekker | 8 Pagina's

Apollos (I)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 oktober 1964

De Wekker | 8 Pagina's