Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De taal van „Alleman" (II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De taal van „Alleman" (II)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

In ons eerste deel vestigden wij de aandacht op het gebeuren in de Roomse kerk, waar met ingang van de eerste adventszondag een grote plaats werd gegeven aan de Nederlandse taal in de bediening van de mis. In de preek was de volkstaal altijd reeds in gebruik, maar de mis — en dat is voor Rome de eigenlijke dienst — werd streng aan het Latijn vastgehouden.
Onwillekeurig komt bij ons de vraag op, hoe het mogelijk is dat zulk een dode taal, die nergens meer als levende taal gesproken wordt, eeuwen aaneen toch de taal van een wereldkerk, als de Roomse kerk is, bleef. Wij vinden het immers uiteraard vanzelfsprekend dat wij in onze kerken onze eigen taal horen, niet alleen in de preek, maar ook in de liturgische vaste delen van de dienst.
Dit ongewone voor ons heeft natuurlijk een geschiedenis. Uit die geschiedenis van de Roomse kerktaal doe ik een enkele greep. Dit is daarom leerzaam, omdat het ons doet zien dat in de kerk. soms goede dingen door vrees tegengehouden worden en een ontwikkeling die goed is onmogelijk maken.
Volkstaal en dienst van God hangen op het allernauwst samen. Dat laat ons de openbaring Gods zien. Van het begin af gaf de Heere God zijn openbaring in de taal van hen, tot wie deze kwam. Onder het O. Testament was het Hebreeuws de taal van Israël, in die taal gaf de Heere zijn inzettingen en rechten; deze taal spraken de priesters en de profeten en de zangers en wijzen uitten daarin hun gedachten.
In de tijd van de nieuwe bedeling werd er in Palestina nog een variant van het Hebreeuws gesproken, het Aramees. In die taal heeft ook de Christus gesproken. Men kan dat nog terugvinden in de onvertaalde uitdrukkingen in het Hollands van vertalingen, als „talitha kumi"; effatha; Eli, Eli enz.
Naast deze werd ook een andere taal gesproken, n.l. het Grieks. Palestina was een tweetalig land doordat het een bezet gebied was geworden. Er zijn aanwijzingen dat ook Christus deze taal, zoal niet gesproken, dan toch gebruikt heeft.
Deze taal was zo ingeburgerd rondom de Middellandse Zee dat ook de Joden genoodzaakt waren het Oude Testament, reeds vóór de komst van Jezus Christus op aarde, te vertalen in het Grieks, want vele Joden kenden geen Hebreeuws meer. Wij zouden kunnen zeggen dat het Oude Testament toen reeds vertaald werd in de taal van alleman. Een werk dat, voor wie de H. Schrift bestudeert, altijd nog van grote betekenis is. In de synagoge paste men zich aan de volkstaal aan. Het Hebreeuws werd soms nog wel gelezen maar dan werd er een vertaling van gegeven óf in het Aramees óf in het Grieks.
De openbaring, die wij nu in het Nieuwe Testament bezitten, is ook onder leiding des H. Geestes te boek gesteld in de bekende taal van die dagen, het volks-Grieks. Misschien is er op deze regel één uitzondering, n.l. hef Evangelie van Mattheus. Het is n.l. altijd nog een onopgeloste vraag of er een evangelie van Mattheus in verkorte vorm is voorafgegaan aan het geschrift dat wij nu als het Evangelie van Mattheus kennen. Dat eerste zou dan in het Aramees of Hebreeuws gesteld zijn geweest en later als een vertaald of tweede geschrift van de eerste evangelist in het Grieks zijn verschenen. Het Nieuwe Testament is dus geschreven in een bij allen in die tijd bekende taal.
Tegen de achtergrond van deze feiten is het nog te verwonderlijker dat een wereldkerk als de Roomse kerk zo star vastgehouden heeft aan een vreemde taal voor haar liturgie.
De Griekse taal is ook in de eerste eeuwen de taal van de kerk geweest. Zelfs de kerk in Rome had de eerste eeuwen tot voertaal het Grieks.
Eerst later is geleidelijk het Latijn de taal van de kerk geworden. En dat Latijn was toen ook volkstaal. Omdat het uiteraard in de kerk over andere zaken ging dan in het gewone leven en omdat uit de H. Schrift woorden in de kerktaal werden opgenomen, werd de kerktaal, hoewel Latijn, toch verrijkt met woorden die aan de H. Schrift herinnerden en mede daardoor soms aan het Grieks of zelfs aan het Hebreeuws. Men denke b.v. wat dit laatste betreft aan het woord „amen" of aan „maranatha" dat wij ook nog gebruiken.
Toen het Romeinse rijk zijn invloed naar het Westen uitbreidde over een groot deel van Europa, kreeg ook de taal der Romeinen als taal van de Overheid ingang. Dit ging te gemakkelijker omdat overheerste volken en gebieden geen eigen cultuurtaal bezaten.
Toen de kerk haar invloed uitbreidde sprak zij wel de mensen aan in hun eigen spreektaal, maar de liturgie volgde de taal van Rome. Hierbij ging het om een vastgestelde tekst die een zeker gewijd karakter gekregen had, een vaste liturgische tekst.
Daar waar de Romeinse invloed het minst sterk geweest was, n.l. in het Noorden van Europa, rees dan ook het eerst de vraag naar een liturgie in de volkstaal. In de 9e eeuw was er dan ook een paus, die toestond om de Slavische taal als kerktaal te gebruiken. Opvolgers hebben deze toestemming weer ongedaan gemaakt. De taal van alleman mocht geen kerktaal worden.
Hierbij kwam nog een andere factor. Door de overheersende cultuurinvloed vanuit het Zuiden van Europa en door de invloed van de kloosters, die kerkelijke en culturele brand- en steunpunten waren, is het Latijn steeds meer de taal van het recht, de wetenschap en de diplomatie geworden en gebleven.
En mede door de grote macht die de kerk in het leven had, als bewaarster der waarheid en hoedster van het recht en voedster der wetenschap en wereldlijke macht, hoorde het bij haar positie dat het Latijn haar taal was, als zij in eigen kring spraken tot God.
Sprak zij rechtstreeks tot het volk dan — in de preek — moest zij zich tot Jan en Alleman richten in hun eigen taal om verstaan te worden.
Maar theologisch en liturgisch sprak zij de taal der geleerden. Daarbij had het volk alleen het aanhoren. De kerk werd dan ook gesplitst in leken en geestelijken. De lerende kerk zat om zo te zeggen, aan de volle tafel en kende de geheimen van het heil, voor het volk strooide ze kruimels; dat zij het brood waarlijk brak kan niet gezegd worden.
De kerk verrichtte de dienst, het volk zat erbij. Men woonde de dienst bij, meer niet. De kerk deed het op haar eigen manier in een vreemde taal.
Ik lees in de in deze artt. meergenoemde preekschetsen — en daarmee typeert men de verandering — „Door de invoering van de volkstaal wordt de Eucharistie-viering iedere zondagmorgen niet langer een toneelspel, dat we onderhand van buiten kennen, niet langer een schouwspel, maar het wordt een heilig spel van ons allen samen."
Dit is nogal kras gezegd. Maar waarom heeft het dan zolang geduurd eer deze doorbraak kwam en de taal van alleman een plaats kreeg?
Daarover in een volgend artikel.

Kremer

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 december 1964

De Wekker | 8 Pagina's

De taal van „Alleman

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 december 1964

De Wekker | 8 Pagina's