Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Afscheidswoord ds. F. Bakker

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Afscheidswoord ds. F. Bakker

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

In vele kerkbladen heeft reeds het afscheidswoord van ds. Bakker gestaan. Nu de lang verwachte slag gevallen is en ds. Bakker is opgenomen in heerlijkheid nemen we alsnog deze meditatie in deze rubriek op.

Een aarden vat!
„Maar wij hebben deze schat in aarden vaten, opdat de uitnemendheid der kracht zij Godes en niet van ons". 2 Kor. 4:7

Nu de krachten al minder worden, zal het wellicht de laatste keer zijn, dat ik mij in ons gemeenteblad tot u mag richten. Ik had nog graag één keer in uw midden het Woord bediend, maar dat is nu lichamelijk onmogelijk geworden. Toch ben ik dankbaar, dat ik me nog schriftelijk mag uitdrukken, hetgeen ik niet anders kan zien als een woord van afscheid, want ik gevoel dat de ziekte en de pijn al meer doorzet. En gelukkig, dat niet alleen. Maar er is in de smart dikwijls een blijdschap in God, die ik voor de gezondheid niet zou willen ruilen. De hemel komt steeds dichterbij en de aarde wordt steeds minder waard. Reeds voordat we de ontzettende boodschap vernamen, kreeg ik op een middag de rust in God de Vader en God de Zoon en God de Heilige Geest zo sterk te ondervinden, dat ik wel gevoelde niet ver meer te zijn van de rust, die er zeker overblijft voor het volk van God. En sinds is de Heere soms zo dichtbij, dat ik Zijn stem reeds gehoord heb, die zeide: „Ga in, in de vreugde uws Heeren". Sterven is God ontmoeten. Maar er zijn tijden, dat mijn ziel zeer begeert om God te ontmoeten. O, wat een wonder, want wie ben ik, dat de Heere mij zo overvloedig bedient. Niets is er hier van mezelf bij. Niets, niets. Maar dat is nu juist mijn geluk. En dat zeg ik nu ook tot bemoediging voor degenen, die niets hebben.
Dit wil echter niet zeggen geliefden, dat we dan ongevoelig zijn voor de scheur, die de dood meebrengt. Er zijn ook tijden dat mijn lieve vrouw en ik samen zitten te wenen vanwege dat ontzettende scheiden. Zo is het ook met mijn geliefde familie. En ik weet, dat bij u, gemeente ook zeer zwaar valt om ons los te laten. Van mijn kant is er tegenover u hetzelfde. Met diepe ontroering schrijf ik u dit. De liefde kan niet missen. En daarvan ben ik overtuigd, dat er liefde tussen ons heeft gewoond. Ik mag zelfs geloven (o, wat een ambtelijke blijdschap aan het einde der baan) dat er zegen gevallen is door mijn gebrekvolle arbeid.
Wat mezelf betreft, hoe graag was ik nog bij u gebleven. Toen ik op een nacht geen pijn had, werd ik bepaald bij het woord uit Openbaringen, dat er geen tempel meer zal zijn, maar dat God Zelf de Tempel zal wezen en het Lam. Met deze tekst had ik gedacht en begeerd, de nieuwe kerk te openen. Die prediking was dan hier op neer gekomen, dat elk Godshuis op aarde moet wegvallen om u er op te wijzen, dat onze nieuwe aardse tempel dienst zal mogen doen voor die hemelse Tempel. Maar de Heere heeft het anders gewild en deze tekst toch aan mijn ziel toegepast, door mij los te maken van ons nieuwe kerkgebouw en te verbinden aan die eeuwige Tempel. Leest u het eerste gedeelte eens van 2 Korinthe 5. En ook 2 Korinthe 4 waarmee de Heere mij zo rijk heeft vertroost voordat we de ongeneeslijke tijding ontvingen.
Ja, wat mij betreft, ik was nog graag bij u gebleven. Maar de Heere heeft gezegd: „Zo is het goed". En nu heb ik ook gezegd: „Zo is het goed". Het elfde hoofdstuk uit mijn boekje „Gebedsgestalten" waarin het gaat over Mozes, die het aardse Kanaan niet binnen mocht gaan, moest ook in mij bewaarheid worden. Toen ik nog in het ziekenhuis lag heeft mij dat zo aangegrepen en ik moet eerlijk zeggen, dat ik voor de tijd nooit veel moed heb gehad, ook al hoopte ik en al hield ik telkens weer aan het leven vast. Toch is de Heere een Hoorder der gebeden geweest voor u, die zo dikwijls voor mij aan Zijn troon werd gebonden, want de Heere gaf dat ik nog dikwijls Zijn Woord mocht prediken na de terugkeer uit het ziekenhuis.
Maar wij hebben deze schat in aarden vaten. Ik denk bij dit woord aan de gelijkenis van de man, die een schat in de akker vond. Men deed toen zijn schatten van goud of zilver in een aarden vat en verborg dat in de aarde. Een aarden vat was meer een goedkoop vat en erg breekbaar. Het zat toch maar onder de grond. Het ging ook niet om dat vat, maar het ging om de schat. Dat aarden vat was maar een verpakking. Het was niet zo erg wanneer het brak als dan de schat maar bewaard bleef.
Die schat, waarvan Paulus spreekt is de ambtelijke bediening aangaande prediking, die de drie-enige God tot inhoud heeft. En dat vat, daarmee vergelijkt Paulus zichzelf. O, wat een tegenstelling, de grootheid van het ambt en eigen onvermogen. Wat een tegenstelling, die eeuwige schat en dat breekbare vat. Dat vat is slechts een zwak instrument, dat ieder ogenblik kan breken. We hebben deze schat in aarden vaten. Maar hoe schielijk kan het worden: we hadden deze schat in aarden vaten.
Zo heeft God het gewild, „opdat de uitnemendheid der kracht zij Godes en niet uit ons", zegt Paulus. Want dat vat komt alleen tot zijn doel als de blik van de dienaar Gods is afgewend en alleen op die Schat gericht. Zeker dan vallen er zielebanden met hem die dat Woord mocht uitdragen. Als het gestrooide zaad van Gods Woord in het hart is gevallen, wie kan dan de prediker vergeten? En het omgekeerde is niet minder waar, want wat is het voor zulk een zwak instrument een ambtelijke vreugde als het bemerkt mag worden, dat het Woord naar God drijft. Maar ze zullen samen toch alleen in die Schat eindigen en het zal juist het leven naar God zijn, dat hen samen verbindt.
En daarom geliefde gemeente, wie ben ik, dat de Heere mij heeft willen roepen en willen gebruiken tot dat heerlijke ambt. O zeker, er is ook ambtelijke bitterheid geweest en ook ambtelijke zonde. Maar nogmaals, wie ben ik, dat de Heere nog wat met mij heeft willen doen? In mijn studententijd heb ik wel eens gezegd: „Als ik dan maar even, al is het dan maar even een verloren mens mag toeroepen: „Gij, die God zoekt in al uw zielsverdriet, houdt aan, grijpt moed, uw hart zal vrolijk leven". Ik wist toen niet goed wat ik zeide wat de tijd betreft, want de strijd met het einde op zulk een leeftijd is zwaar geweest. Maar wat de inhoud aangaat, de Heere heeft deze wens vervuld. Al is de ambtelijke arbeid dan ook kort geweest, ik mag toch geloven, dat het een tijd was in de gunst van mijn Zender. En als dan het aarden vat gebroken wordt, zal het dan klagen? Neen het zal veeleer danken, dat het vervaardigd werd om die schat te dragen en uit te dragen.
En nu geliefden, wat doet u met die schat van Gods Woord als straks het aarden vat verbroken wordt? Het gaat niet om het vat, maar om de schat. Laat dan het vat maar wegvallen, als u de schat maar mag overhouden. Want dan heeft het vat zijn werk gedaan. Dan is het de eeuwige Koning der Kerk, Die het Zelf heeft gezegd: „Ik zal u geen wezen laten". Want dan zijn er banden, die in Hem eeuwig zullen blijven. En waar nu uw schat is aldaar zal uw hart zijn. Dat is nu mijn bede, voor u. Daarom blijft er nu voor u geen rijker voorrecht over dan wanneer het zaad van Gods Woord, dat ik onder u heb mogen strooien wortel geschoten zal hebben in uw hart. De Heere weet dat het met alle zonde en gebrek gedaan is, maar anderzijds kan ik toch geen woord van de gepredikte waarheid af en toe doen. De Heere weet ook, dat er onder u zijn, die met Zijn Woord in de binnenkamer terecht zijn gekomen. Die door het Woord zijn ontdekt of vertroost zijn geworden. In elk geval, het zal niet ledig wederkeren. Kon het zijn voor ons allen, niet tot een reuke des doods ten dode, maar tot een vrucht des levens. De genade Gods is daarvoor niet te kort.
Tenslotte, geliefde gemeente en allen die dit lezen, vaarwel, vaarwel, op de reis naar de eeuwigheid. De genade van de Heere Jezus Christus, de liefde Gods des Vaders en de troostvolle gemeenschap des Heiligen Geestes zij met u allen.
Amen!

Het is bijzonder rijk dat ds. Bakker ook op deze wijze toonde dat zijn geloof, niet alleen aan anderen werd gepredikt, maar ook voor hemzelf tot een sterkende kracht was. Daarvan legt deze meditatie een duidelijk bewijs af.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 januari 1965

De Wekker | 8 Pagina's

Afscheidswoord ds. F. Bakker

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 januari 1965

De Wekker | 8 Pagina's