Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„De leer van de Heilige Geest" (II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„De leer van de Heilige Geest" (II)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De kern van het boek
We zagen in een oriënterend overzicht verleden week, dat dr. Berkhof in het boek, dat de titel van deze artikelen draagt, bemiddelend optreedt. Ik wil dit nog even illustreren aan de tekening, welke hij geeft van de stand van zaken op dit terrein.
Aan de ene kant ontmoet hij in de grote christelijke traditie ten aanzien van de leer van de Heilige Geest de gedachte, dat het werk van de Heere Jezus Christus de inhoud is van het werk van de Heilige Geest. De Geest past het werk van Christus toe in het hart van de enkeling. Alleen door de Heilige Geest kan de gelovige deel krijgen en vrucht hebben van het werk van Christus. Dit zijn gedachten, die ook in onze kerken algemeen bekend zijn en voorgedragen worden.
Er zijn echter ten allen tijde in de kerkgeschiedenis stromingen geweest, die hier mee niet tevreden waren. Zij willen meer! Zij beschouwen de Heilige Geest als een werkelijkheid met eigen inhoud. De Geest past huns inziens niet alleen het werk van Christus toe. Hij schept nieuwe dingen, doet nieuwe daden. Het eigen en aparte werk van de Heilige Geest vergeleken met het werk van Christus komt bij deze stromingen op de voorgrond te staan. Dr. Berkhof laat zien wat het gelijk en de zwakte van beider gedachtengang is: bij de traditionele gedachtengang constateert hij het gevaar van verstening. Het dynamische, het handelende, het scheppende, het nieuwe van het werk van de Geest komt niet voldoende tot zijn recht. Men weet zo langzamerhand wel wat de Geest doet.
Bij de tegenovergestelde stroming constateert hij het gevaar van het „verdwijnen van de christologische substantie" blz. 25. Met andere woorden: de verbondenheid aan het werk van Christus verdwijnt uit het gezichtsveld. Het werk van de Geest wordt iets eigens en nieuws vergeleken bij het offer van Golgotha.
Men moet deze tegenstelling, welke de schrijver wil overbruggen in het oog houden om te zien, waar de schrijver heenwerkt. En dan kom ik tot de kern van dit boek. Verbazingwekkend is het, wat de schrijver als zijn eigen mening naar voren draagt.
Naar de betekenis van het woord Geest in de Hebreeuwse en Griekse taal omschrijft de auteur de Geest als Gods bezielende adem door welke Hij leven schenkt in schepping en herschepping, blz. 14. Vandaar komt hij tot de omschrijving, dat Geest betekent: God, die handelt. Men voelt aan dat dit handelende, dynamische door de schrijver gebruikt kan worden om tegemoet te komen en — zoals hij zou willen zeggen — recht te doen aan de tegenstromingen tegen de traditionele leer van de Heilige Geest. Bij hen dreigt de vaart van de Geest immers verloren te gaan. Hoe bouwt de auteur de resultaten van dit onderzoek nu verder uit? Hij neemt de resultaten van duitsnieuwtestamentisch onderzoek over en zegt eenvoudig, dat de Heere — met welke naam in het N.T. Christus als de verhoogde wordt aangeduid — en de Geest ident zijn. Als het N.T. over Geest spreekt bedoelt het daarmee de goddelijke kracht door welke de verhoogde Heer als bezitter van de Geest in zijn kerk tegenwoordig en werkzaam is, blz. 27. Of om een andere omschrijving over te nemen „In de Geest openbaart zich de opgestane Heer in zijn opstandigsmacht", blz. 28. Dit betekent niets minder dan dat de schrijver de zelfstandigheid van de Derde Persoon uit het goddelijke wezen ontkent. Ik haal nog maar eens letterlijk aan: „De Geest is in de Schrift niet een autonoom wezen, maar een predikaat bij God en Christus. Het woord omschrijft het feit en de wijze van beider werken", blz. 30. De Geest is dus geen zelfstandige en van de Vader en van de Zoon onderscheiden persoon. Hij is een kracht, een openbaringswijze van de Zoon. Het woord Geest in de Schrift zegt iets van de Vader en van de Zoon, maar is niet de van hen onderscheiden derde. Het gaat bij het woord Geest over de wijze waarop, de manier waarop de Zoon en de Vader handelen.
Ik zou hiertegenover willen wijzen op enkele plaatsen uit Johannes, waar toch heel duidelijk te lezen valt dat de Geest een Ander is dan de Zoon. „Maar de Trooster, de Heilige Geest, die de Vader zenden zal in mijn naam, die zal u alles leren", Johannes 14:26. „Doch wanneer Hij komt, de Geest de waarheid, zal Hij u de weg wijzen tot de volle waarheid; want Hij zal niet uit Zichzelf spreken, maar al wat Hij hoort, zal Hij spreken en de toekomst zal Hij verkondigen. Hij zal Mij verheerlijken, want Hij zal het uit het mijne nemen en het u verkondigen", Johannes 16:13. Ik laat het hierbij. Wie hier in plaats van de Trooster leest Christus, moet tot de konklusie komen dat de Heiland zegt Ik zal Mij zelf verheerlijken; de Vader zal Mij zenden in mijn naam en dergelijke.
Het is vanuit deze teksten volkomen duidelijk, dat de Vader en de Zoon en de Geest een eigen zelfstandigheid hebben en dat men de een niet voor de ander kan substitueren. Dan streept men fundamentele teksten uit de Schrift weg. Dat de schrijver kritiek oefent op een bepaald gebruik van het begrip persoon zal hem niet kwalijk genomen kunnen worden. Het is niet zo eenvoudig om de juiste aanduidingen en formuleringen te vinden. Het is bekend dat Calvijn ook niet altijd even gelukkig is geweest met de formuleringen, welke de oude kerk gesmeed heeft. Maar het feit van het onderscheiden zijn van Vader en Zoon en Heilige Geest moet buiten kijf zijn.
De schrijver moge dan een dynamische leer van de Heilige Geest als resultaat naar voren brengen. Deze dynamiek gaat ten koste van het eigene en het zelfstandige van het werk van de Geest. Als een direkt uitvloeisel van deze gedachten zie ik dan ook de stelling, dat de Zending aan de Kerk vooraf gaat. Men lette op de volgorde van hoofdstuk 2 en 3. Het lijkt me zeer de vraag of men mag stellen, dat de zending op één lijn staat met de machtige daden van God in de verzoening van de schuld en de opstanding van Christus uit de doden. De dynamiek, de vaart, de identiteit van Christus en de Geest verslinden de substantie. Er is toch een afsluiting gekomen met de uitstorting van de Geest. Het voltooide en door God aanvaarde heilswerk wordt nu door de Geest toegepast. Men kan er niet van onder uit dan de kerk als het instrument te zien waardoor God Zijn werk in deze wereld uitvoert.

De Drieëenheid
Wie de verhouding tussen de Zoon en de Geest aantast, kan de verhouding tussen de Vader en de Zoon ook niet ongeschonden laten. Met andere woorden: een schending van de zelfstandigheid van de Geest zal ook gevolgen hebben voor de zelfstandigheid van de Vader en de Zoon. Dat wordt in het slot van dit boek overduidelijk. Ik haal maar weer letterlijk aan: „Jezus Christus is de handelende God die tegenwoordig is in onze wereld". „De drieënige God omvat niet drie personen: Hij zelf is persoon en Hij ontmoet ons in de Zoon en in diens Geest. Jezus Christus is niet een persoon naast de persoon van God; in Hem krijgt de persoon van God de gestalte van een menselijke persoon", blz. 128/9. „Dienovereenkomstig zijn Jezus Christus, God en de Heilige Geest drie wijzen om Gods reddende werkelijkheid te omschrijven. We hebben hier te maken met een soort hebreeuws paralellisme, dat dient om de beweging en de verscheidenheid aan te duiden, die inherent zijn aan het verlossingswerk," blz. 130. En tenslotte: „Zij zijn dezelfde God, nu tegenwoordig en handelend op een nieuwe wijze, waarin Hij zichzelf vermenigvuldigt zonder zich te delen en zijn eenheid uitdrukt in een meervoud", blz. 131.
Men ziet dat ook de persoon van de Zoon niet meer van die van de Vader onderscheiden wordt. De naam Zoon duidt de persoon van de Vader aan in een andere, nieuwe zienswijze. Hier worden dwalingen, welke de oude kerk gekend heeft en duidelijk afgewezen heeft naar voren gehaald en gepropageerd. Dit komt neer op de leer van het sabellianisme, dat de namen van Vader, Zoon en Heilige Geest onderscheiden zijnswijzen van de ene zelfde persoon achtte te zijn. We zijn hier in het veld van de speculatie.
Wie dr. Berkhofs werk enigszins kent, zal opgemerkt hebben, dat er in zijn theologie reeds eerder een speculatieve tendens was op te merken. Ik denk aan een opmerking van de schrijver in zijn boekje De mens onderweg, 's-Gravenhage 1960, pag. 95, dat Christus ook afgedacht van de zondeval mens zou zijn geworden, omdat in hem als de Godmens de laatste en hoogste fase van het menszijn kon worden verwerkelijkt. Deze stelling heeft de schrijver nader uitgewerkt in het artikel in de feestbundel voor Prof. Miskotte: Woord en Wereld, Amsterdam 1961, b.v. blz. 229-235.
Wat is ons wezenlijke bezwaar tegen deze aantasting van het dogma van de triniteit? Ik zou het kort zo willen omschrijven: er wordt in God zelf een ontwikkeling gedacht, welke de onafhankelijkheid van God ten opzichte van zijn schepping niet erkent. God wordt betrokken in de geschiedenis van zijn schepsel op zulk een wijze, dat Hij daar niet meer onafhankelijk en vrij tegenover staat. Hier staat voor mijn bezef niets minder dan het God-zijn van God op het spel. Bijzonder knap is dit uiteengezet in de dissertatie van J.A. Heyns, Die grondstruktuur van die modalistiese triniteitsbeskouing, Kampen 1953.
Deze tendens merkt men in een groot deel van de nieuwere theologie op. God en zijn schepping worden korrelaat. Zij zijn niet meer los van elkaar te denken. De schepping als vrije daad van de levende God laat men niet tot zijn recht komen, hoe zeer men het ook over de vrijheid van God heeft. Hier komt alles in beweging, hier raakt alles in een dynamiek waarbij men het vaste van de eeuwige God, die in Zichzelf Zichzelf genoeg is, en Die vanuit Zijn vrij welbehagen deze Schepping om Zichzelfs wil in aanzijn riep, niet erkent.
Welke verrassende opmerkingen er ook in dit boek staan, hoe fascinerend het ook is, — ten diepste past deze leer van de Heilige Geest in het raam van zulk een dynamische theologie, die het onderscheid tussen de drie personen vervluchtigt tot een verschil in openbaringswijze van de ene Persoon.

Leiden, W.H. Velema

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 juni 1965

De Wekker | 8 Pagina's

„De leer van de Heilige Geest

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 juni 1965

De Wekker | 8 Pagina's