Uit een Kerstpreek van Calvijn
Ook dit jaar zullen de predikanten het weer druk hebben met het maken van de kerstpreken en zullen de gemeenten verschillende kerstpreken kunnen beluisteren. Nu kan het zijn nut hebben voor predikers en gemeenteleden eens te horen, hoe bijvoorbeeld de grote reformator Calvijn op kerst voor zijn gemeente preekte over het feit van Christus geboorte in Bethlehem.
Over het algemeen was Calvijn niet zo voor al de kerkelijke feestdagen, vooral omdat ze in de Roomse kerk tot uitwassen aanleiding gaven. Hij beschouwde ze als zaken, die middelmatig waren en bij ontaarding nagelaten konden worden. Voor Calvijn staat de gewone zondag centraal.
Zijn wat afwijzende houding tegenover de bijzondere feestdagen in het kerkelijk jaar blijkt o.a. in 1555, als hij op kerst (wat toen op woensdag viel) zijn gewone door-de-weekse-preken over het boek Deuteronomium voortzet en preekt over Deut. 21:10-14.
Toch was Calvijns verweer tegen de feestdagen niet van die aard, dat hij er geheel mee brak. Want er zijn door hem ook preken gehouden voor de kerkelijke feesten, zoals voor het kerstfeest. Een negental kerstpreken zijn ons van Calvijn in elk geval bewaard gebleven.
Op één van die kerstpreken willen we hier nader ingaan.
Vooraf is het goed iets te zeggen over het preken van Calvijn in het algemeen.
Hij preekte analytisch; dat wil zeggen, hij volgt de tekst verklarend en toepassend op de voet. De onderscheiden momenten, die hij in het Schriftgedeelte ontdekt, bespreekt hij in de volgorde, waarin ze daar worden geboden. Hij weidt over het één of het ander uit al naar gelang de importantie van de inhoud én de situatie, waarin de gemeente verkeert.
Calvijn doet geen enkele moeite om van zijn preek een fraai, systematisch opgebouwd, retorisch geheel te maken. We vinden geen spoor van thema en verdeling, waar onze predikanten het soms zo moeilijk mee kunnen hebben in het begin van hun gemeentearbeid. Calvijn wil ook in de opbouw van de preek dienaar des Woords zijn en laat de gang van de preek geheel door de tekst bepalen.
De reformator wil de mensen doen verstaan, wat God hier in dit Woord zegt. Daarom is er nergens bij hem een spelen met paradoxen, een etaleren van geleerdheid, een pronken met diepzinnigheden, een speculeren op de nieuwsgierigheid of een zich aanpassen aan de smaak en wens van de hoorders. Hij heeft zich steeds op de eenvoud van de verkondiging toegelegd.
Niet, dat zijn preken droog en dor zouden zijn. Calvijn preekte levendig, boeiend, tintelend, concreet, warm en bewogen, soms zelfs hartstochtelijk en fel. Dit alles wordt verhoogd door de veelkleurige beeldspraak. Er is bij Calvijn een rijkdom aan diepe gedachten vol geestelijke leiding en wijsheid. De prediker Calvijn wordt daarbij gedragen door een brandende liefde tot God, tot Jezus Christus en tot de gemeente.
Calvijn had de gewoonte, voor hij de preekstoel opging, niet alleen nauwkeurig de tekst te bestuderen, maar ook over de tekst biddend te mediteren.
Zo komt Calvijn met een kerstpreek op de preekstoel te Genéve. Hij heeft dit keer tot tekst Luk. 2:1-8. En als dienaar van het goddelijke Woord gaat hij het bedienen. Hoe? Laat ons horen.
Calvijn begint direkt iets te laten zien van het hart van het kerstevangelie, namelijk „dat de Zoon Zich heeft willen vernietigen om ons op te voeren tot de glorie van het Koninkrijk der hemelen. . ., dat Hij mens geworden is, opdat wij medegenoten zouden worden der engelen van het Paradijs". Zo moeten wij Luk. 2 lezen met het oog op het doel en de vrucht van de geboorte van onze Heere.
Na deze korte inleiding snijdt Calvijn de tekst aan. Hij spreekt over het gebod van Keizer Augustus onder stadhouder Cyrenius. Hierdoor werd Jozef gedwongen naar Bethlehem te gaan, want daar moest naar de profetie (Micha) de Verlosser geboren worden. Jozef en Maria hebben er van zichzelf niet aan gedacht naar Bethlehem te trekken. „Zo zou, voor zover het aan hen lag, deze profetie teniet zijn gegaan en wij hadden geen getuigenis gehad, dat Jezus Christus de Zaligmaker der wereld was; maar zij zijn er als met geweld toe gebracht". God volvoerde zijn werken op wonderbaarlijke wijze, opdat wij zijn onbegrijpelijke wijsheid verheerlijken! Hadden de mensen geweten, dat Christus in Davids stad geboren zou worden. Augustus had nooit meegewerkt aan de vervulling der profetie. „Maar tegen alles in, wat men waarschijnlijk kon achten, neemt God Jozef en Maria als blinden bij de hand. Hij leidt hen onder grote moeilijkheden naar Bethlehem, waar zij vrijwillig nooit gekomen waren. Maar zó moeten zij de raad en het besluit Gods uitvoeren, dat Hij door zijn profeet reeds bekend gemaakt had". En nu maakt Calvijn zonder omwegen de toepassing: „Wanneer God op zo'n manier werkt, moeten wij dan niet te meer bekrachtigd worden om in vreze onze Heere Jezus Christus aan te nemen en met zulk een gehoorzaamheid, als wij schuldig zijn, wetend dat Hij waarlijk reeds van zijn geboorte af het merkteken gedragen heeft, waarvan we al lezen bij de profeet? Daar mogen we nog wel eens over nadenken".
Luk. 2 zegt ons verder, dat Christus de Koning uit Davids huis wordt geboren in een stal. Dat strijdt eigenlijk met ons gevoel. Wij zouden ons „niet verwaardigen de Zoon van God tot onze souvereine Koning aan te nemen. Want waar leek het op?" Hij was opgesloten in een stal! Doch ook hier moeten wij Gods wonderlijke raad aanbidden, dat Hij zijn Zoon zo diep wou vernederen. En met welk doel? Hij wou al onze armoede en ellende op Zich nemen „om ons daarvan te ontheffen en ons deelgenoot van al Zijn goederen te maken". Hij werd beroofd van alle levensgemakken, opdat wij verrijkt zouden worden met de geestelijke goederen, waarvan de volkomenheid in Hem ligt. Als we dit verstaan „dan dient dat ons, om ons te meer in het geloof des Evangelies te bevestigen". Dit moet „ons voeren tot onze Heere Jezus Christus, opdat wij niet zouden aarzelen Hem aan te nemen als de Verlosser".
Voorts tekent Calvijn, dat Jozef en Maria wel koningskinderen waren, doch geheel in verachting. Maar uit deze afgehouwen tronk komt het rijsje voort. Dit rijsje, Jezus Christus, deelt echter in hun verachting. Hij werd in onderworpenheid (aan de heerschappij der romeinen) gesteld, evenwel tot onze bevrijding. „Want vanwaar komt die vrijheid om losgemaakt te worden uit de banden der zonden en uit de dienstbaarheid van satan en van de dood? Het is, omdat de Zoon van God zo vernederd is, dat zelfs de ongelovigen over Hem geheerst hebben en evenzo over zijn ouders . . . Onze Heere Jezus Christus moest zich dus vernederen tot die diepte, dat Hij onze staat van dienstbaarheid aannam . . . om ons te bevrijden . . ., koningen te maken en om ons erfgenamen te maken van het hemels Koninkrijk. Ziet hier dan, wat wij wel hebben te onthouden".
Nog een trek vindt Calvijn in zijn tekst. Christus kwam in een stal, want nergens was er plaats voor Hem. Wij begeren een mooi schouwspel en schittering. Dat is er niet bij onze Heere. Ons geloof in Hem moet daarom strijden tegen zulk begeren. Dat kan het geloof ook, als we letten op wie wijzelf zijn. En dan tekent Calvijn kort en krachtig onze verdorvenheid. „Alzo dan, waar we zien, dat wij verdienden weggedaan te worden van de wereld en uit de orde van Gods schepselen, bedenken wij dan, dat hierom onze Heere Jezus Christus in een stal neergelegd is". Dan kunnen we de ergernis terugdringen, die ons zou doen afkeren van Christus. Vanwege deze ergernis zijn er maar weinigen in de wereld, die Hem aannemen en zich aan Hem onderwerpen, zoals wij dat schuldig zijn. Ze zijn er te trots en hoogmoedig voor. Ze wensen zich niet voor Hem te verootmoedigen. Ze menen alles zelf te hebben en Jezus te kunnen missen. Ze hebben „geblinddoekte ogen, kennen zichzelf niet en bedriegen zichzelf door ijdele vleierij. Ziet dan, hoe de ootmoed ons leiden moet tot onze Heere Jezus Christus, niet een geveinsde ootmoed, maar een zulke, die voortkomt uit de levende kennis van onze armoede".
Calvijn laat zijn gemeente zien, dat God in Luk. 2 de boodschap van de geboren Koning niet brengt naar de tempel en de priesters, (die menselijk bekeken er het eerst en meest recht op hebben), maar tot herders „arme, onwetende lieden en van geen betekenis in de wereld, afgescheiden van het gezelschap der mensen . . . Daarin zien we weer, hoe God alle hoogte heeft willen vernietigen, opdat de mensen zich niet meer aanmatigen zouden te roemen noch in zichzelf noch in wat rondom hen is, opdat zij niet verder een welgevallen in het schepsel zouden hebben om daarop hun vertrouwen te stellen". Wij moeten een gezel der herders willen zijn. Dan komen we ootmoedig en ledig tot Christus om van Hem alles te ontvangen. „Want wij zullen niet een enkele druppel in onszelf vinden, totdat wij die ontvangen uit zijn volheid".
Tegenover Rome, die Gods Woord de eenvoudige onthoudt, staat in Luk. 2 God, die Zijn evangelie brengt tot ongeleerde herders. Zij worden de eerste ontvangers en mogen de overigen tot gids zijn. Dit is ter waarschuwing van de voornamen en ter bemoediging der geringen, die God niet buitensluit. En waarom doet God zo? „Hij let slechts op onze ellenden, opdat Hij zijn barmhartigheid doe gelden, en verder sluit Hij zijn ogen voor alles, wat Hem zou kunnen beletten genegen te zijn om ons in genade aan te nemen". Zo goedgunstig is God ons, dat Hij ons, zo ellendig als we zijn, tot zich roept en ons onze Heere Jezus Christus voorstelt.
Als laatste gedachte houdt Calvijn de gemeente voor het feit, dat God de geboorte van Christus laat prediken. Dat doet Hij, opdat wij de vrucht van die geboorte zouden ontvangen. Door de prediking komen we tot kennis van Christus en zijn heil. „Ziet dan, hoe Jezus Christus ons heden wordt geschonken; gelijk Hij eenmaal ter verlossing van het menselijk geslacht geboren is, zo biedt Hij zich bestendig aan ons aan, opdat wij Hem zullen bezitten en Hem bezittend verrijkt worden met zijn goederen en genieten, van wat Hem is geschonken . . . Naardien dan door de prediking des evangelies Gods Zoon ons elke dag verschijnt en ons voorhoudt, dat Hij ons tot zich wil nemen, laten wij dan onzerzijds niet zo ondankbaar zijn zulk een goed af te wijzen, wanneer het ons wordt aangeboden".
Calvijn wijst tenslotte nog op het Avondmaal, dat de gemeente na de kerstpreek zal gebruiken. Dit sacrament is tot ondersteuning van het gepredikte. Wij zien geen klein kind meer in een stal. Maar we zien wel het brood en de wijn om ons te meer te bevestigen het evangelie, opdat dit ons te geloofwaardiger zou zijn.
„Wanneer wij dan ten Avondmaal komen, verstaan wij dan, dat het is om onze Heere Jezus Christus te bezitten, en om zó met Hem verbonden te worden, dat wat Hij heeft, ons wordt geschonken en wij ons daarin verblijden; en dat Hij intussen de last van al onze armoede en zelfs van onze zonden overneemt en ons er zó van ontheft, dat niets ons verhindert deelgenoten te zijn der hemelse erfenis en zelfs zijner heerlijkheid, waarop wij hopen en welke ons ten laatste dage zal geopenbaard worden".
Hier kon de gemeente van Geneve het mee doen!
Calvijn gaf zuivere vertolking van Gods Woord naar zijn diepe zin en betekenis. Het was eenvoudige prediking, doch indringende. Ze was geestelijk van het begin tot het einde. Geen ellelange uitweidingen kunt u vinden in deze kerstpreek. In een goed half uur is die te lezen.
In deze preek leert Calvijn ons met de kerstpreek geen halsbrekende salto's uit te voeren. Het Woord van God moet uitgegraven en doorgegeven. Daarvoor komt men ook op kerst in de kerk. Dat Woord zal zijn werk doen. Het gaat om onze Heere Jezus Christus, die in Bethlehem werd geboren, en die daarom door een hartelijk geloof wil aangenomen worden.
Dit reformatorisch geluid op te vangen is bevrijdend voor predikers en kerkgangers op de kerstdagen.
A. (Apeldoorn) T.B.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 december 1965
De Wekker | 8 Pagina's