Wat is Kerk-zijn? (I)
Het wezen van de kerk
Om de vraag te beantwoorden wat kerk-zijn is, moeten we eerst weten wat de kerk is. Om op die vraag een antwoord te geven kan men zeer goed uitgaan van Zondag 21 van de Katechismus. Daar wordt van de kerk beleden dat de Zoon van God uit het ganse menselijke geslacht Zich een gemeente, tot het eeuwige leven uitverkoren, door Zijn Geest en Woord in enigheid van het ware geloof van het begin der wereld tot het einde vergadert, beschermt en onderhoudt.
Hier worden van de kerk vele dingen gezegd.
In de eerste plaats dat zij vrucht is van Gods verkiezing. De kerk komt uiteindelijk niet op uit de daad van mensen, maar uit een daad van God. Zij gaat van Hem uit. Daar ligt de oorsprong van de kerk. Daarom roemt de kerk ook nooit in zichzelf, maar in Gods souverein welbehagen.
Het is door U, door U alleen om het eeuwig welbehagen. In de tweede plaats wordt gezegd, dat de Zoon van God, Jezus Christus, Zich die kerk, die door God tot het eeuwige leven is uitverkoren, uit het ganse menselijke geslacht vergadert en dat Hij dat doet van het begin tot aan het einde van de wereld.
Christus is het die de kerk vergadert. Hij brengt de kudde bijeen en beschermt die en houdt haar in stand. Hij is de Herder en de kerk wordt gevormd door Zijn schapen. Zij zijn de gegevenen van de Vader (Joh. 6:37; 17:9, 11).
Hij is hun Hoofd en zij zijn Zijn lichaam (Ef. 1:22v; Col. 1:18). Hij heeft hen gekocht door Zijn dierbaar bloed (Hand. 20:28; 1 Petr. 1:19). Hun zaligheid ligt vast in Hem. Op Hem is hun geloof en hun hoop en hun liefde gericht. Allen die in Hem geloven zijn gewassen, geheiligd en gerechtvaardigd door Zijn naam en door de Geest van God (1 Kor. 6:11). In de derde plaats wordt gezegd, dat Christus Zijn kerkvergaderend werk verricht door Zijn Geest en Woord. De Koning van Zijn kerk werkt door Zijn Woord, de verkondiging van Zijn evangelie. De gemeente van Efeze kwam tot het geloof in Christus, nadat zij het woord der waarheid, het evangelie der zaligheid, gehoord had (Ef. 1:13). Het geloof is immers uit het gehoor en het gehoor uit het Woord Gods (Rom. 10:17). En met de verkondiging van Zijn Woord doet Christus gepaard gaan de werking van Zijn Heilige Geest, die de mens wederbaart en vernieuwt, het hart dat gesloten was opent, de wil die dood was levend maakt en zo beweegt en sterkt, dat hij als een goede boom vruchten van goede werken kan voortbrengen.
Tenslotte wijs ik er nog op dat de Katechismus zegt, dat Christus Zijn kerk vergadert in enigheid des waren geloofs. Het is één geloof waartoe Christus door Zijn Geest en Woord de Zijnen brengt. Er moge in de kerk op allerlei ondergeschikte punten verschil van mening zijn, maar het wezen der kerk is gelegen in het ene geloof in Jezus Christus. De kerk is de vergadering van hen die hun zaligheid alleen van Hem verwachten. Hij is hun Heere en Heiland, hun Eén en hun Al. De eenheid van de kerk ligt in het geloof in Christus. Al de Zijnen kennen de band des geloofs aan Hem. In het nieuwe Jeruzalem zingt de kerk, die uit alle volken, talen en landen komt, het ene lied der verlossing: Gij hebt ons Gode gekocht door Uw bloed. Bij alle onderscheid zijn ze in dat geloof en in die zekerheid één.
De roeping van de kerk
De kerk, wier verlossing in Christus vast ligt, heeft ook de roeping in Christus te blijven. De Heiland heeft Zijn discipelen daar telkens weer op gewezen. Wie in Hem blijft draagt veel vrucht (Joh. 15:5). Wie in Hem niet blijft, is buitengeworpen als de rank, die geen vrucht draagt. Die deugt nergens toe (vs. 6). En in Christus blijven is blijven in Zijn Woord (vs. 7). En Zijn Woord is het Woord van de Vader.
In het hogepriesterlijk gebed bidt de Heiland tot Zijn Vader in betrekking tot Zijn kerk: Ik heb Uw Woord gegeven (Joh. 17:14). Het woord van Christus en dat van Zijn Vader zijn één. Want Hij en de Vader zijn één (Joh. 10:30).
Dat Woord is het woord der waarheid (vs. 17). Dat wil zeggen dat de kerk door dat Woord nooit bedrogen uitkomt. Maar daarom moet de kerk zich door dat Woord ook geheel en al laten leiden. Zij moet blijven in dat Woord. Daarin ligt de heel bijzondere positie van de kerk, daarin ligt haar kracht. Daarin ligt ook het onderscheid tussen haar en de wereld. De wereld verwerpt het Woord van de Heiland. Maar van de kerk geldt wat Christus in hogepriesterlijk gebed bidt: De woorden die Gij mij gegeven hebt, heb Ik hun gegeven en zij hebben ze aangenomen en in waarheid erkend dat Ik van U ben uitgegaan en zij hebben geloofd dat Gij Mij gezonden hebt (vs. 8).
De Heiland bidt dat de kerk in dat Woord mag geheiligd zijn: Heilig hen in Uw waarheid; Uw woord is de waarheid (vs. 17). De kerk moet als het ware gedrenkt zijn in het woord der waarheid. Dat moet haar kenmerk zijn. Het moet in al haar doen en laten uitkomen, dat ze in en uit dat woord leeft. Het Woord des Vaders moet in het leven der kerk gezien worden.
We lezen van de eerste gemeente in Jeruzalem na de uitstorting van de Heilige Geest, dat zij bleef volharden in de leer der apostelen (Hand. 2:42). Die leer was het onderwijs dat de apostelen van de Heiland zelf ontvangen hadden. Dat onderwijs hielden ze vast en gaven ze door. Daar lieten ze zich door niets en niemand van afbrengen.
Men heeft in onze tijd wel beweerd dat het niet gaat om het onderwijs, maar om de persoon van Jezus Christus. Het gaat niet om de leer, maar om het leven.
Maar dan wordt hier een valse tegenstelling gemaakt. De leer, dat is het onderwijs van Christus, waarvan Hij de centrale inhoud is, is niet een onverschillige zaak. Velen willen van het onderwijs van Jezus af om Hemzelf over te houden. Maar dat gaat niet. Wie aan Zijn onderwijs voorbijgaat, komt niet tot Hem. En die tot Hem komt, komt ook tot Zijn onderwijs.
Natuurlijk gaat het in de kerk om de levende Christus. Wanneer zijn onderwijs tot een dode zaak wordt, waarin Hijzelf niet meer is, dan is dat van geen enkele waarde. Het gaat om Hem, maar toch ook niet minder om Zijn onderwijs. Die twee zijn niet te scheiden.
De kerk, de gemeente van de levende God, moet zijn pilaar en vastigheid der waarheid. Of, zoals de N.V. zegt: een pijler en fundament der waarheid (1 Tim. 3:15).
Die waarheid is alles wat God heeft geopenbaard in het Evangelie, de volle raad Gods ter verlossing (Hand. 20:27). Die waarheid staat tegenover elke leugenprediking. Zij is het zuivere onderwijs van de Heiland.
Enerzijds rust de kerk in dat evangelie. Zij is daarop gegrond. Het is de petra, de rots, waarop Christus Zijn gemeente bouwt (Matth. 16:18). De waarheid van het evangelie is pijler en fundament van de kerk.
Maar anderzijds is de kerk pijler en fundament van de waarheid.
Zoals een pijler een brug, een pilaar of een fundament een huis draagt, zo moet de kerk draagster van de waarheid Gods zijn. Die waarheid moet bij haar veilig zijn. Zij moet die handhaven, uitdragen en verdedigen. Zij moet daarvoor staan in de geloofsgemeenschap met Christus. Daartoe is zij geroepen.
Het kerk-zijn brengt een zware verantwoordelijkheid mee. Een kerk, die de waarheid Gods verloochent is de naam van kerk niet meer waard. Kerk-zijn wil zeggen uit de waarheid leven en van de waarheid getuigen. En dat is een zaak van leven en geloof. En dat alles opdat de kerk, terwijl zij zich houdt aan de waarheid, in liefde al meer toegroeit naar Hem, die het hoofd is, namelijk Jezus Christus (Ef. 4:15).
Oosterhoff
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 maart 1966
De Wekker | 8 Pagina's