Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor wie is het Evangelie? (II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor wie is het Evangelie? (II)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Volgens sommigen is — zoals we de vorige maal zagen — de verkondiging van het evangelie in de ware zin pas voor hen, die aan hun zonde zijn ontdekt en om genade hebben leren vragen. Dat aan armen het evangelie wordt verkondigd betekent, dat het wordt verkondigd aan hen, die zich in hun armoede voor God hebben leren kennen.
Op de vraag, hoe de mens aan zijn armoede wordt ontdekt, luidt het antwoord: uit de wet Gods.
Natuurlijk is de ontdekking ten diepste het werk van de Heilige Geest, maar de Geest werkt middelijk. De Geest werkt door de wet. De wet is de kenbron van de ellende. Zo zegt Paulus het in Rom. 3: 20. „Want door de wet is de kennis der zonde". En in Rom. 7: 7 schrijft hij: „Ja ik kende de zonde niet dan door de wet."
En evenzo wordt in Zondag 2 van de Heidelbergse Katechismus op de vraag, waaruit de kennis van de ellende is, geantwoord: uit de wet Gods.
Pas wanneer de mens door de wet aan zijn schuld en armoede is ontdekt, worden hem de poorten van het evangelie ontsloten.
Eerst moet de wet verkondigd worden en kan het evangelie als het ware zolang achter de hand gehouden worden. Dat komt pas echt, d.i. zinvol voor de dag, wanneer de mens in het licht van de eis der wet zijn vervloeking en verlorenheid heeft leren kennen.
De mens moet eerst uit de diepte van zijn verlorenheid en geestelijke nood hebben leren roepen, alvorens het evangelie pas echt voor hem is.
Men zegt wel, dat de mens eerst in aanraking moet komen met „de donder van de Sinaï" alvorens hem de boodschap van de liefde en de genade Gods voor zondaren kan verkondigd worden.
Het is duidelijk dat op deze wijze wet en evangelie van elkaar worden losgemaakt en zelfs tegenover elkaar gesteld.
In de wet openbaart zich de eis van een rechtvaardig God en zij gaat gepaard met de vloek over de mens, die haar niet vervult. De eis van de wet zegt: Doe dat en gij zult leven (Lev. 18:5). En vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet om dat te doen (Deut. 27:26; Gal. 3:10).
Maar de tegenstelling, die op deze wijze wordt gemaakt, is onschriftuurlijk. Natuurlijk is er verschil tussen wet en evangelie, De wet is opgave, het evangelie gave. De wet is eis, het evangelie belofte. Maar dit zijn geen tegenstellingen. Want de wet is evenzeer gave en het evangelie evenzeer eis.
We moeten nooit vergeten dat de wet komt tot de mens in het raam van het evangelie en dat het evangelie tot de mens komt met de prediking van de wet. De wet is niet alleen kenbron van de zonde, maar ook regel der dankbaarheid.
In de wet openbaart zich niet alleen de gerechtigheid Gods, maar ook evenzeer Zijn liefde. En het evangelie spreekt niet alleen van Gods liefde, maar ook van Zijn gerechtigheid. Het is zelfs zo, dat in de Schrift de gerechtigheid en de liefde Gods niet zo tegenover elkaar worden gesteld als sommigen dat in hun schematisch denken steeds weer doen.
Er zijn in God geen tegenstellingen. Ook in Zijn deugden niet. Ook de gerechtigheid en de liefde Gods zijn geen tegenstellingen, die tegenover elkaar staan. Terecht zegt Bavinck in zijn Dogmatiek, dat de gerechtigheid Gods juist de weg is, waarin de genade en de liefde Gods gehandhaafd en tot triumf verheven wordt.
In het N.T. wordt de gerechtigheid Gods geopenbaard in het evangelie (Rom. 1: 17; 3: 21 vv). Die gerechtigheid Gods is zelfs de bron van Gods vergeving (1 Joh. 1: 9).
De wet is evenzeer een openbaring van de liefde Gods als het evangelie. Dat die wet wordt afgekondigd onder „de donder van de Sinaï" is om de mens de ernst daarvan in te prenten.
Opmerkelijk is het woord van Mozes tot het volk Israël na de afkondiging van de wet op Sinaï in Ex. 20: 20: Vreest niet, want God is gekomen opdat Hij u beproefde, en opdat zijn vreze voor uw aangezicht zou zijn, dat gij niet zondigt.
Het volk moet met diep ontzag voor God vervuld zijn om Zijn wet te onderhouden, maar toch wil God geen bangheid.
Het gaat in de openbaring van de wet niet om de mensen bang te maken, maar om hen te behouden. Het gaat ook in de wet om het leven. De liefde Gods tot behoud van zondaren volgt niet op de wet of op de gehoorzaamheid aan die weg, maar gaat aan de prediking van de wet vooraf. Als God Zijn wet afkondigt op de Sinaï geschiedt dat uit liefde tot behoud van Zijn volk.
Heel de wet van God aan Israël staat in het raam van Zijn genadeverbond. Dat de wet van God op Sinaï staat in het teken van het werkverbond, is een door en door onschriftuurlijke gedachte. God geeft Zijn wet aan Israël niet met de gedachte om hen daarmee dood te laten lopen om hun dan Zijn genade te schenken. De wet is zelf genade.
God kondigt ook niet Zijn wet aan Israël af om dan te zeggen: en als jullie nu deze wet stipt nakomt, zal ik jullie God zijn. Maar God begint de wet met de woorden: Ik ben de HEERE, uw God. God is dat uit loutere liefde, vanuit Zijn verkiezend welbehagen.
God heeft Israël niet als Zijn volk verkoren om iets dat in dat volk is. Hij heeft dat volk niet uitverkoren omdat het talrijker was dan alle andere volken {Deut. 7: 7) of omdat dat volk beter was dan andere volken (Deut. 9: 5), maar uit loutere liefde en om de eed die Hij de vaderen gezworen had (Deut. 7: 8).
Zo is het louter liefde van God, dat Hij hen voorhoudt geen andere goden te dienen, omdat God weet dat dat de dood betekent en er alleen in het dienen van Hem het leven ligt. De mens moet niet alleen in Gods weg wandelen, hij mag dat. Wisse placht in zijn preken nog al eens te zeggen, dat het dienen van God maar niet een eis, maar vooral een permissie is.
Zo hebben de vromen onder Israël het ook altijd weer gevoeld. Vandaar hun vreugde over de wet. Denk aan de dichter van Ps. 119. En wel heel treffend is het slot van Ps. 147: Hij maakte Jakob zijn woorden bekend, Israël Zijn inzettingen en Zijn rechten. Alzo heeft Hij aan geen volk gedaan.
De vrome Israëliet heeft het steeds weer als een bijzondere onderscheiding ervaren, dat God aan hen Zijn wet gegeven heeft en daarin andere volken is voorbijgegaan. Die kenden daardoor niet de weg des levens en dwaalden als blinden in hun onwetendheid voort.
Loutere goedheid, liefdekoorden zijn de paden des Heeren, aldus de dichter van Ps. 25. Moge God Zijn vloek aan de wet verbinden in geval van ongehoorzaamheid, mogen de tekenen op de Sinaï schrikwekkend zijn, de wet zelf is geschenk van genade.
Ook het evangelie spreekt van Gods vloek bij ongehoorzaamheid.
Het evangelie zegt, dat wie in de Zoon gelooft het eeuwige leven heeft. Maar terstond wordt er aan toegevoegd: maar die de Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem (Joh. 3: 36).
Wet en evangelie vragen beide onze liefde tot God. Luisteren naar de geboden des Heeren moet zijn Hem liefhebben (Deut. 11: 13, 22). En die liefde moet zijn antwoord op de liefde Gods. Zowel met het oog op de wet als op het evangelie moet het zijn: wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad.
Wet en evangelie vinden hun eenheid in Christus. In Hem komen wet en evangelie beide tot ons. Christusprediking is prediking van wet en evangelie beide. Zowel wetsprediking als evangelieprediking moet zijn Christusprediking.
Wanneer de wet wordt losgemaakt van Christus en van de liefde Gods, dus ook wordt losgemaakt van het evangelie, kan schuldgevoel hoogstens worden tot een gevoel van schuld tegenover een hoger Opperwezen, maar mist zij het element van de droefheid te hebben gezondigd tegen een liefdevol God. En dat is juist het wezen van het bijbels schuldgevoel en kan alleen verbreking van het hart en vernieuwing van het leven waarlijk ten gevolge hebben.
Ook in Zondag 2 van onze Katechismus wordt de wet van Christus niet losgemaakt. Sommigen doen dit alsof de Katechismus pas in Zondag 5 over Christus begint te spreken. Zij spreken of preken over de wet alsof er geen Christus is. Daar moet eerst — zo zegt men dan — voor worden plaatsgemaakt door de prediking van de wet.
Maar onze Katechismus stelt Christus ook in de wet centraal. Op de vraag, wat de wet Gods van ons eist, luidt het antwoord: Dat leert ons Christus.
Ook in de wet komt Christus ons tegemoet. Om het ene stuk der ellende te verstaan kunnen we Christus niet wegdenken, maar moeten we juist Hem zien, zoals Gods oneindige liefde zich in Hem heeft geopenbaard. En Christus, die Zelf Gods wet volkomen heeft gehouden, wil ook ons door Zijn Geest naar die wet vernieuwen.
We gaan de volgend maal — zoals wel duidelijk is — nog even met ons onderwerp door.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 oktober 1966

De Wekker | 8 Pagina's

Voor wie is het Evangelie? (II)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 oktober 1966

De Wekker | 8 Pagina's