Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Assen 1926 opgeheven (IV)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Assen 1926 opgeheven (IV)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

De gerezen bezwaren
De laatste jaren zijn in de Geref. Kerken bezwaren gerezen tegen de uitspraak van Assen 1926. De synode verwierp op de in de vorige artikelen besproken gronden het standpunt van Geelkerken en verklaarde: a. ,,dat de boom des levens naar de klaarblijkelijke bedoeling van het Schriftverhaal van Genesis 2 en 3 in eigenlijken of letterlijken zin zijn op te vatten, en dus zintuiglijk waarneembare werkelijkheden waren; en b. dat derhalve de mening van Dr. Geelkerken, als zou men disputabel kunnen stellen, of deze zaken en feiten zintuiglijk waarneembare werkelijkheden waren, zonder met het in art. 4 en 5 der Nederlandse Geloofsbelijdenis beleden gezag der Heilige Schrift in strijd te komen, moet worden afgewezen".
Het bezwaar richt zich vooral tegen het spreken van ,,de klaarblijkelijke bedoeling van het Schriftverhaal" om dat letterlijk te verstaan. Voor velen is dat zo klaarblijkelijk niet meer. Bedoelt de Schrift werkelijk letterlijk wat in Gen. 2 en 3 beschreven wordt? Men wil buigen voor het werkelijk bedoelen van de Schrift. Men wil aan het gezag van de Schrift niets afdoen. Maar wat bedoelt de Schrift?
Er zijn verschillende publikaties over dit onderwerp in de Geref. Kerk verschenen. Ik noem er enkele.
De Kamper Oudtestamentikus Prof. Dr. J. L. Koole schreef in 1963 in ,,Geref. Theol. Tijdschrift" een artikel over „Het litterair genre van Genesis 1-3".
Hij legt er sterk de nadruk op, dat het in deze hoofdstukken gaat om gebeurtenissen, om feiten. De gedachte dat we met mythen hebben te doen of met een historische inkleding van bovenhistorische religieuze en zedelijke waarheden, wordt door hem afgewezen. Evenzeer de gedachte dat we hebben te doen met omvorming van oud-oosterse traditie onder invloed van Israels Godsgeloof. Er is buiten Israël nog niets aangewezen, dat werkelijk lijkt op wat we in de Schrift bezitten.
Maar al hebben we in Gen. 1-3 met geschiedenis te doen hoe moeten we ons de beschrijving van deze geschiedenis voorstellen? Want we hebben te doen met heel bijzondere geschiedschrijving. Geschiedschrijving is beschrijving van geschiedenis van mensen, waarin mensen optreden en waarvan mensen getuige zijn. Maar van wat in Gen. 1-3 beschreven wordt is geen mens getuige geweest. Daaruit blijkt, dat we met bijzondere geschiedenis en geschiedenisbeschrijving hebben te doen.
Prof. Koole wijst op de anthropomorfe (mensvormige) wijze, waarop in Gen. 2 v.v. de HEERE handelend wordt voorgesteld. Hij formeert de mens uit het stof, plant een hof, wandelt in de hof, maakt eigenhandig kleren voor de mens enz. Prof. Koole ziet verbindingslijnen met de profetische literatuur.
Hosea spreekt van Adam (6:7), Ezechiël over de cherubs (hoofdst. 10) en over de hof van Eden (Ez. 31:8 v.). Deze verwantschap tussen Gen. 2 v. en de profetie betekent, dat de geschiedenis van paradijs en zondeval symbolische trekken kan bevatten. Prof. Koole acht het niet ongeoorloofd onderscheid te maken tussen de feiten, waarop het aankomt, en de inkleding daarvan.
Drs. H. A. L. van der Linden onderscheidt in een artikel in ,,Bezinning", ,,Vragen rondom Genesis" (1962) tussen ,.historie" en „geschiedenis". Onder ,.historie" verstaat hij het geheel der dingen, zoals het, zeer ten dele, voor het menselijk oog zichtbaar is, zoals het zich afspeelt op het horizontale vlak van het tijdelijk gebeurde, en zoals het enigermate beschreven kan worden door de menselijke onderzoeker. Onder „geschiedenis" moet worden verstaan het handelen Gods, waardoor Hij de wereld redt van het verderf.
Gen. 1-3 worden ten volle als Goddelijke openbaring aanvaard. Zij beschrijven ons geschiedenis van God en zijn kinderen, de mensen. Zij doen dat in de vorm. die de bijbelschrijver ter beschikking stond. Of de boom en de slang al dan niet zintuiglijk waarneembare werkelijkheden waren, dus tot de „historie" moeten worden gerekend, is een vraag, die voor geen beantwoording vatbaar is.
De geschiedenis van wereld en mens wordt ons geopenbaard in de taal en beelden, die het bezit waren van de bijbelschrijver als kind van de oud-oosterse kultuurwereld.
Het verst gaat wel H. M. Kuitert, hoogleraar in de theologie aan de Vrije Universiteit. In een artikel ,,De goede schepping" in ,,Geloof en Wetenschap" (1963) betoogt hij dat Adam en Eva in het paradijs, de zondeval, waarbij de slang gesproken heeft enz. geen historisch gebeurtenissen zijn, maar een prediking van de eeuwige opstand van de mens tegen God, waarover deze komt met Zijn oordeel en genade. Op dit standpunt verdwijnen de staat der rechtheid en de val als werkelijke, in de geschiedenis der mensheid plaatsgehad hebbende feiten. Die feiten zijn voor Kuitert niet belangrijk. Uiteindelijk is het voor hem zo, dat wat in Gen. 1-3 staat, door Israël is ontleend aan Babylonische mythen, maar het materiaal is omgevormd en verwerkt, zodat het geheel werd een belijdenis ter eer van Israels God.
Ook andere publikaties zouden te noemen zijn. Ik denk aan Th. Delleman, „Begin en nieuw begin". J. Stellingwerf, „Oorsprong en toekomst van de creatieve mens" e.a. En velen gaan veel verder dan Dr. Geelkerken ooit gedaan of bedoeld heeft.
Dit alles deed de vraag rijzen of de uitspraak van Assen 1926 nog wel geldigheid heeft en dus zij. die de letterlijke opvatting van Gen. 1-3 hebben losgelaten, kerkelijk moeten worden aangesproken, of dat de uitspraak van '26 als onjuist moet worden terzijde gesteld.
Reeds in 1959 richtte ds v. d. Linden tot de synode van de Geref. Kerken het verzoek, de mogelijkheid tot eerherstel van Dr. Geelkerken te willen overwegen. Het verzoek werd op de volgende wijze geadstrueerd:
,,De uitspraak, dat de boom der kennis enz. naar de klaarblijkelijke bedoeling van het Schriftverhaal van Gen. 2 en 3 in eigenlijke of letterlijke zin zijn op te vatten, en dus zintuiglijk waarneembare werkelijkheden waren (Acta art. 149 B 2a), houdt m.i een keuze in ter zake van een kwestie, waarin de kerk goed doet haar leden vrij te laten. De door dr. Geelkerken gestelde mogelijkheid van een andere dan de traditionele exegese mag ten aanzien van de openbaring aangaande de zondeval naar mijn mening evenmin worden afgewezen als ten aanzien van de openbaring in Genesis 1 (de zes dagen bv.). Bij alle onderscheid tussen Genesis 1 enerzijds en Genesis 2 en 3 anderzijds is naar mijn inzicht de oerhistorie, ons in deze hoofdstukken geopenbaard, dermate moeilijk in te passen in het geheel van een historiebeschrijving in de zin, die wij aan dit woord plegen toe te kennen, dat een eventuele poging om met handhaving van het Goddelijk gezag dezer hoofdstukken (en dus van art. 4 en 5 der Ned. Geloofsbelijdenis) een andere dan de historisch-letterlijke exegese voor te staan, niet a priori zou mogen worden afgewezen.
Dit klemt m.i. te meer, omdat het. indien ik de uitspraken van de synode 1926 goed versta, haar bedoeling zal zijn aan Genesis 2 en 3 in hun geheel een zodanig karakter toe te kennen, dat men zich aan een letterlijke opvatting dient te houden. Dit zou b.v. insluiten, dat ook de openbaring omtrent de schepping van de vrouw (Gen. 2:21, 22) letterlijk dient te worden verstaan.
Dat hier een oosterse wijze van beeldende weergave in dienst genomen kan zijn door de Heilige Geest, zonder dat gezegd wordt: „deze dingen zijn in letterlijke zin aldus geschied", wordt daarmede uitgesloten. Naar het mij voorkomt, houdt zulk een standpunt ook in de besliste afwijzing van de mogelijkheid, dat God de Heere het menselijk geslacht door middel van een zekere evolutie voor wat het lichamelijke betreft zou hebben doen ontstaan.
Indien de uitspraken van 1926 inderdaad deze achtergrond hebben, schijnen zij mij in hun absoluutheid te meer onhoudbaar. Echter, reeds uit de overweging, dat het bij de openbaring van schepping, paradijs en zondeval gaat over een geschieden, dat niet alleen als oer-gebeuren, doch tevens als gebeuren in een aanvankelijke onzondige wereld, voor onze historische categorieën de grootste moeilijkheden biedt, vloeit m.i. voort dat men niet per se binden mag aan de verklaring, die de synode in 1926 aan dr. Geelkerken voorlegde".
De synode besloot echter aan het ingediende verzoek niet te voldoen, „overwegende dat een verzoek tot revisie wordt gedaan en dat daarbij niet een element in het geding wordt gebracht, dat indertijd bij het doen van de uitspraak waarvan de revisie wordt verzocht, buiten beschouwing is gebleven of ook onvoldoende zou zijn overwogen".
Een schrijven van ds Delleman op de synode van Apeldoorn 1961/62 had meer succes

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 november 1967

De Wekker | 8 Pagina's

Assen 1926 opgeheven (IV)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 november 1967

De Wekker | 8 Pagina's