Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van tweeën een (III)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van tweeën een (III)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

We zagen de vorige maal hoe via een verschuiving in de Schriftbeschouwing de eenheid tussen Rome en de Reformatie door schrijvers van het boek „Uit tweeën één" realiseerbaar geacht wordt.
Het ging daarbij er om de Schrift uit zijn geïsoleerde positie te verlossen en haar te zien als verkondigde Schrift. Met de nadruk op het funktioneren van de Schrift in de geloofsgemeenschap voegt men o.i. aan de Schrift de faktor van de interpretatie, of vertolking toe.
We willen in dit artikel op twee consequenties wijzen. In de eerste plaats komt er zo ruimte voor een beschouwing die de menselijke feilbaarheid verdiskonteert.
Wanneer de Schrift als verkondigde Schrift de menselijke vertolking, het menselijk verstaan als wezensbepalende, constitutieve faktor omsluit, komt er plaats voor het falen van mensen. Op zulk falen zal men moeten terugkomen. Daarvan zal men zich moeten bekeren.
Ik geef nu enkele gedachten weer uit de bijdrage van prof. Kuitert aan het eerste hoofdstuk van het boek: waar mensen zijn, is verantwoordelijkheid, en waar verantwoordelijkheid is bestaat de mogelijkheid dat er fouten gemaakt worden, vergissingen begaan worden, ja dat er zonden gedaan worden. Ter wille van de duidelijkheid citeer ik. Men kan dan zelf zien hoe het betoog verloopt: ,,Waar mensen zijn is óók betrekkelijkheid, zoals we zagen, historische gebondenheid, die bij het doorgeven van het Evangelie om telkens nieuwe uitleg en vertolking roept in nieuwe generaties en nieuwe cultuurperioden. Heel de overleveringsgeschiedenis van het christelijk geloof bestaat uit deze, onontwarbare knoop van enerzijds schuldige en anderzijds historisch-bepaalde schriftuitleg, met als bijzondere mogelijkheid dat ook elke historisch bepaalde vertolking tot zonde kan worden, n.l. wanneer wij haar voor een eeuwige onveranderlijke uitgeven" (33),
Men kan in deze zinnen de theologische legitimatie vinden van het programma „uit tweeën één". De vertolking als mensenwerk is betrekkelijk, staat bloot aan dwaling en dient daarom altijd weer herzien te worden. Welnu, daartoe moeten in onze tijd Rome en de Reformatie zich geroepen weten. Ze moeten samen op weg gaan om de waarheid te zoeken, om de heilsboodschap nieuw te vertolken. Dan kan het goed komen.
Men dient er wel op te letten dat het in deze beschouwing niet maar gaat om een toepassing en concretisering van wat er geschreven staat! Maar dat de relativiteit, de betrekkelijkheid in de Schriftbeschouwing zelf wordt ingedragen via de poort van de verkondigde Schrift. Wanneer men zou zeggen: in alles wat gij zegt en stelt, moet gij u onderworpen weten aan de Schrift, en moet gij u openstellen voor de kritiek van de Schrift, zelfs de belijdenis kan het laatste woord niet hebben; dat is aan het Woord van God zelf, — dan zou dit onze instemming hebben. Het gaat hier echter om veel meer.
De verkondigde Schrift omvat ook de vertolking er van, het antwoord van de gemeente. Juist omdat we hierin met mensen te doen hebben, moet er met de mogelijkheid van fouten en zonde gerekend worden! Hier wordt de betrekkelijkheid niet maar aan de toepassing, aan de consequenties die er getrokken worden, toegeschreven. Hier wordt de Schrift zelf in het relativeringsproces betrokken. Daarmee wordt de autoriteit van het betrekkelijke sterker. Want die betrekkelijkheid vloeit uit de Schrift zelf voort. Vandaar dat we een zin als deze tegenkomen — en u moet hem lezen in verband met het programma „uit tweeën één" —: „Sola scriptura houdt in de kerk de ware vrijheid in stand, doordat het alle menselijke beslissingen in die zin relativeert dat de sprekende God zelf — door middel van een nieuw en beter verstaan van het Evangelie — altijd weer onze menselijke leer- en geloofsbeslissingen ongedaan kan komen maken" (29).
Wanneer wij hier boven lezen over de sprekende God moeten we wel bedenken dat de betekenis van die zin uitgelegd wordt door de stelling van „de Schrift als het door de gehele geloofsgemeenschap beleefde woord van God, hier en nu". De sprekende God is de God van die boodschap, die met het menselijk verstaan onlosmakelijk verweven is. We zijn geneigd ons af te vragen, of God niet spreekt bij de gratie van het nieuwe verstaan, de nieuwe vertolking door de mens. Wie eenmaal aan de vertolkende mens in zijn Schriftbeschouwing een constitutieve plaats inruimt, kan er niet onder uit deze plaatsruimte aan de sprekende God te ontnemen.
Roepen de beschouwingen van prof. Kuitert tot heden reeds ernstige bedenkingen bij ons op, erger wordt het nog wanneer we er over nadenken, wat dit alles betekent voor de overlevering in de Schrift zelf. Want Kuiterts beschouwingen houden geen halt bij het heden; ze hebben ook konsekwenties voor het verleden. Kuitert ziet de Schrift zelf als produkt van het Woord van God en van de menselijke reaktie daarop. Vandaar dat we in ons eerste artikel op zulke merkwaardige formuleringen zijn gestuit als ,,geloofsuitspraken die de neerslag zijn van de ervaren werkelijkheid van Gods verbondshandelen". De tweeslag van Schrift en vertolking treedt niet pas op en in funktie in de christelijke gemeente, nadat het tot afsluiting van de canon gekomen is. Neen, de Schrift zelf is het resultaat van deze tweeslag. In de Bijbel zelf komen we reeds de menselijke vertolking van het Woord Gods tegen, de interpretatie van Gods woorden door Israël. Omdat volgens Kuitert de Schrift zelf uit deze tweeslag is opgebouwd, en dialogisch opgezet is, kan men er voor pleiten dat ze ook later in de gemeente zó moet funktioneren!
Maar dan moet men heel de redenering die ik aan het begin van dit artikel heb weergegeven ook op de Schrift zelf toepassen. Dat wil zeggen dat men in de Schrift zelf reeds met gebrekkige vertolking, met de mogelijkheid (vanwege het menselijk karakter van de vertolking) van zondige vertolking te doen krijgt. Dat betekent dat men in de Schrift zelf moet gaan onderscheiden, en dat God Zelf Zijn eigen Schrift kan gaan relativeren.
Wie dit alles duidelijker uiteengezet wil vinden dan het in de hier besproken bundel geschiedt, kan terecht in het laatste hoofdstuk van Kuiterts ,,De realiteit van het geloof", waar hij de hier gereleveerde beschouwing verder heeft uitgewerkt.
De grote vraag die hier rijst, is die naar het gezag van de Schrift. Is datgene wat er in de Schrift zelf aan vertolking plaatsvindt op één lijn te stellen met de vertolking welke door ons betracht wordt? Voorzover ik kan zien, zegt Kuitert daarop: principieel is er geen verschil. Dat betekent voor mijn besef dat men de apostolische autoriteit van het Woord loslaat, en het gelijk stelt met welk ander vertolkend Woord ook. De vertolking die er in de Schrift plaatsvindt — om nu maar even Kuiterts woorden te gebruiken — heeft een apostolische autoriteit ontvangen, Hebreeën 2:3 en 4. Men kan daarvan niet zeggen dat de vertolking kan blijken menselijk gebrekkig te zijn geweest, zodat men er op moet terugkomen. Men tast dan eenvoudig de vastheid en de betrouwbaarheid van het apostolisch getuigenis aan.
Men leze in dit verband het artikel van prof. van Niftrik in de bundel essays „Spelregels", zijn opmerking op blz. 177, als ook die van prof. Riemens op blz. 240. Wanneer men dan ook vraagt welke nu de laatste grond voor de zekerheid van de kerk is, dat ze zich met dit Woord en in dit Woord niet vergist, dan is het antwoord van Kuitert: Aan de Kerk is de Geest beloofd, die haar in alle waarheid leiden zal (33). Dat betekent dat men zich van de letter van de Schrift en van het woord Gods terugtrekt op de Heilige Geest. Dat moet ieder wel doen, die het Woord devalueert. Het was ook kenmerkend voor het spiritualisme van de Dopersen.
Maar het is juist prof. Berkouwer geweest die op dit punt een verschil met Rome heeft aangewezen. In verschillende werken heeft hij laten zien, dat het beroep van de rooms-katholieke kerk op de belofte van de Heilige Geest zonder meer niets garandeert. Berkouwer wees er juist op dat de Geest de Kerk in alle waarheid leidt door haar aan het Woord te binden en te onderwerpen. Die gedachte kan in de beschouwingen van Kuitert niet meer funktioneren. Hij heeft met zijn beschouwingen een belangrijke stap gedaan in de richting van het rooms-katholieke denken. Dat dit ook nog op een ander punt het geval is, hoop ik in een slotartikel te laten zien.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 november 1967

De Wekker | 8 Pagina's

Van tweeën een (III)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 november 1967

De Wekker | 8 Pagina's