Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gezangen in de eredienst (II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gezangen in de eredienst (II)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dat in onze erediensten vrijwel uitsluitend psalmen worden gezongen, is nooit overeenkomstig de bedoeling van Calvijn geweest. Toen hij voor kerkelijk gebruik een liederenbundel gereed wilde maken, is hij uiteraard met de berijming en toonzetting van het meest voor de hand liggende Bijbelboek, dat der Psalmen, begonnen, maar dat hij nooit verder is gekomen, is te wijten aan het feit, dat de arbeid van de psalmberijming veel meer tijd kostte dan hij had verwacht, zodat hij niet meer aan de verdere voltooiing van de hem voor de geest staande liederenbundel is toegekomen. In ieder geval is de beperking van het kerkboek tot een bundel van uitsluitend psalmen niet te wijten aan het feit, dat hij bezwaar zou hebben tegen andere liederen, de zgn. gezangen.
In 1539 liet Calvijn reeds een voorloper van de door hem gedachte bundel verschijnen onder de titel „Enige Psalmen en Liederen op zangwijzen gesteld". Deze „proefbundel" bevatte een aantal psalmen, alsmede een berijming van de tien geboden, van de lofzang van Simeon en van de apostolische geloofsbelijdenis. Deze drie gezangen worden tot op de dag van vandaag in de gereformeerde erediensten gezongen zonder dat iemand daartegen ooit principieel bezwaar inbracht. En zou Calvijn de tijd zijn geschonken, dan zouden tal van andere Bijbelse zangen dan de psalmen in ons kerkboek zijn opgenomen.
De Nederlandse kerken van de Reformatie volgden al spoedig het Franse voorbeeld door ook in haar kerkboeken gezangen op te nemen. De in 1566 verschenen bundel van Utenhove bevatte naast de 150 Psalmen de lofzangen van Maria, Simeon en Zacharias, een berijming van het Credo en zelfs een „vrij" gezang, t.w. een bedezang voor de predikatie, die in 't geheel geen berijming van enig schriftgedeelte was. Datheen breidde het aantal gezangen nog uit door in zijn in hetzelfde jaar verschenen bundel naast de 150 Psalmen niet slechts Utenhove's berijmingen van de lofzangen van Maria, Simeon en Zacharias en van het Credo, alsmede diens bedezang voor de predikatie op te nemen, maar bovendien nog een eigen berijming van de 10 geboden (waarvoor hij gemakshalve de melodie van Psalm 140 leende) en van het Gebed des Heeren (op een Lutherse melodie). Tegelijk met Datheen's psalmen kregen deze zeven gezangen kerkelijke sanctie in de ter Synode van 1618/1619 vastgestelde Kerkorde, waarvan art. 69 bepaalde, dat in de Kerken alleen de 150 Psalmen plus de 7 gezangen uit de bundel van Datheen behoorden te worden gezongen, met dien verstande dat het gebruik van de (van Utenhove afkomstige) bedezang voor de predikatie in de vrijheid der Kerken werd gelaten — een nogal vreemde bepaling die de indruk wekte, dat men tot het zingen der andere gezangen verplicht zou zijn! Deze bepaling heeft tot 1947 in onze Kerken gegolden. Doch intussen was er in de gezangenpraktijk wel iets veranderd.
In de na 1618/19 verschijnende psalmboeken drukte men behalve de bovengenoemde zeven gesanctiormeerde gezangen nog zes andere gezangen af, t.w. de zgn. 151ste Psalm „Een eygen geschrift Davids, Boven 't getal der 150 Psalmen uyt de Grieksche Bibels in Nederduytsche dichte gestelt", gedicht door Mr. A. van der Meer, Raadsheer in het Hof van Holland, en getoonzet op de melodie van Psalm 19, alsmede vijf door Datheen berijmde gezangen: een tweede berijming van het Credo, een morgenzang, een bedezang voor het eten, een dankzang na het eten en een avondzang. De laatste vier waren dus ook weer ,,vrije" gezangen.
In 1773 werd Datheen's berijming vervangen door de nog in onze Kerken gebruikelijke Staatsberijming, waarachter onder het hoofd ,,Enige Gezangen" de zeven officiële gezangen en de vijf officieus in gebruik genomen gezangen van Datheen, alle opnieuw berijmd, werden opgenomen. Het eigen geschrift Davids, dat inmiddels was herberijmd door Josua van Iperen, predikant te Veere, werd door de commissie van 1773 niet in de bundel opgenomen, zij het dat men dit lied in de psalmboeken uit de 19e eeuw nog herhaaldelijk aantreft. Langzamerhand is het in onbruik geraakt.
Onze Synode van 1947 heeft de gezangenkwestie er echter niet duidelijker op gemaakt door art 69 van de Kerkorde aldus te wijzigen: In de eredienst zullen de 150 Psalmen gezongen worden, alsmede berijmde Schriftgedeelten, door de Generale Synode vast te stellen.
Allereerst rijst de vraag, of nu ook de door vroegere Synodes, t.w. die van 1618/19, vastgestelde berijmde Schriftgedeelten nog mogen worden gezonden. Men kan immers van mening zijn, dat de woorden „vast te stellen" alleen op de toekomst duiden. Zulks schijnt echter niet de bedoeling van de Synode van 1947 te zijn geweest. Een ter Synode van 1959 dienende instructie van de P.S. van het Noorden, waarin o.m. werd voorgesteld de woorden „vast te stellen" te vervangen door ,,zijn vastgesteld of vastgesteld zullen worden", werd verworpen, omdat de Synode meende, dat de woorden „vast te stellen" duiden op een algemene en altijd geldende regel, die dus ook op het verleden betrekking heeft.
Belangrijker is de vraag, welke gezangen nu eigenlijk in onze erediensten mogen worden gezongen volgens de huidige bepaling van de Kerkorde.
De vijf in de loop der eeuwen in de Kerk binnengesmokkelde gezangen (de tweede berijming van het Credo, de morgenzang, de avondzang, de bedezang voor en de dankzang na het eten) mogen in ieder geval niet meer worden gezongen. Zij zijn immers nimmer door een Generale Synode vastgesteld en bovendien betreffen het hier geen berijmde schriftgedeelten. Zelfs het Credo is dat niet. Niettemin worden althans de morgenzang en de avondzang nog vrij regelmatig van de kansel af opgegeven en door de gemeente gezongen. Dat is derhalve in strijd met art. 69 D.K.O.!
Echter ook de zeven door de Synode van 1618/19 vastgestelde gezangen voldoen niet alle aan de eis van art. 69 D.K.O. Want wel kan men de lofzangen van Maria Simeon en Zacharias, de berijming van de 10 geboden en die van het Gebed des Heeren berijmde Schriftgedeelten noemen, maar de eerste berijming van het Credo en de bedezang voor de predikatie moeten, als zijnde geen berijmde Schriftgedeelten, sinds 1947 geacht worden niet meer in de eredienst toelaatbaar te zijn.
Resten ons derhalve krachtens art 69 D.K.O. slechts zes gezangen: de ter Synode van 1618/19 vastgestelde lofzangen van Maria, Simeon en Zacharias, de berijmde 10 geboden en het Gebed des Heeren en het ter Synode van 1959 vastgestelde gezang „Ere zij God".
Is hier nu sprake van een teveel of een te weinig aan gezangen? Daarover in een laatste artikel.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 december 1967

De Wekker | 8 Pagina's

Gezangen in de eredienst (II)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 december 1967

De Wekker | 8 Pagina's