Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Revelatie en inspiratie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Revelatie en inspiratie

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zo luidt de titel van de dissertatie, waarop Dr. J. Veenhof, zoon van de bekende vrijgemaakte hoogleraar te Kampen en thans docent aan het Prediger-Seminar te Sankt-Chrischona bij Bazel, vorig jaar aan de universiteit te Göttingen in Duitsland magna cum laude promoveerde tot doctor in de theologie.
Het is een lijvig boekwerk van meer dan 700 pagina's, waarin de schrijver een vergelijkend onderzoek biedt naar de openbarings- en Schriftbeschouwing van Dr. Herman Bavinck en die der ethische theologie.
Enige jaren geleden promoveerde de vrijgemaakte predikant Dr. R.H. Bremmer aan de Vrije Universiteit ook op een studie over Bavinck, Herman Bavinck als dogmaticus.
Het verschil tussen beide dissertaties is, dat Bremmer in zijn boek vooral een samenvattende karakteristiek geeft van heel Bavincks dogmatisch oevre, terwijl Veenhof voornamelijk één aspekt, n.l. Bavincks openbarings- en Schriftbeschouwing, belicht. Bovendien gaat Veenhof veel dieper in op Bavincks confrontatie met de ethischen van zijn dagen. Ook Bremmer wijdt in zijn dissertatie een heel hoofdstuk aan Bavinck en de ethischen en we krijgen daarin duidelijk te zien hoe de kontakten historisch en principiëel gelegen hebben. Maar Veenhof tracht op de wederzijdse relatie inzake de vragen rondom revelatie en inspiratie dieper in te gaan en nauwkeurig beider conceptie af te tasten om te ontdekken waar de aanrakingsvlakken en wrijfpunten liggen.
Het boek telt zeven hoofdstukken.
In hoofdstuk I wordt een karakteristiek gegeven van de ethische theologie en Bavinck als theoloog. Ook de andere theologische richtingen uit die dagen komen aan de orde, zoals de Groninger richting, de Utrechtse apologeten en het modernisme. Hoofdstuk II bespreekt uitvoerig de grondmotieven in de beschouwingen van de ethische theologen Chantepie de la Saussaye en Gunning over openbaring en Schrift. De hoofdmoot van het boek wordt gevormd door het derde hoofdstuk, dat handelt over de grondmotieven in de beschouwing van Bavinck over openbaring en Schrift. Daarop volgen hoofdstukken over Bavincks confrontatie met de ethische theologie, een vergelijking van de beschouwing van Bavinck met die van Chantepie de la Saussaye en Gunning en het oordeel van jongere ethische theologen over Bavincks openbarings- en Schriftbeschouwing. Het laatste hoofdstuk heet Terugblik en Uitzicht, terwijl daarna nog een samenvatting volgt in het Duits en in het Engels.
Het is niet eenvoudig de hoofdgedachten van Veenhofs lijvige boek in een paar punten samen te vatten. Maar ik wil enkele dingen noemen, die, dacht ik, voor het boek van Veenhof karakteristiek zijn.
In de eerste plaats noem ik dan de bijzondere ernst, waarmee Veenhof de ethische theologie benadert. Zij is volgens hem door gereformeerde theologen niet altijd recht verstaan en recht gedaan.
Interessant is wat Veenhof schrijft over de verschillende wijze van benadering van de ethischen door Kuyper en Bavinck. Hij meent, dat Bavincks benadering van de ethische theologie veel meer persoonlijk-geëngageerd en congeniaal was dan die van Kuyper. Ook Kuyper heeft in zijn eerste periode onder invloed van De la Saussaye gestaan. Blijvende sporen van het ethisch denken zijn op te merken in Kuypers theologie. Maar sedert Kuyper bewust afstand had genomen van De la Saussaye en zijn geestverwanten, ging hij over tot het lanceren van uiterst felle en meermalen sterk persoonlijke aanvallen. Kuyper zag bij de ethischen een overheersing van de wetenschap over het geloof en het was zijn vaste overtuiging, dat aantasting van de autoriteit der Heilige Schrift aantasting van Christus zelf betekent.
Bavinck koos zakelijk de zijde van Kuyper, maar zijn waardering voor de personen der ethische theologen was groter dan die van Kuyper. Hij bleef hen bij alle verschil op principiële punten als mede-belijders van Christus erkennen. Typerend voor het verschil in de benadering van de ethische theologie is, dat het tussen Kuyper en Gunning tot een breuk kwam, die nimmer werd geheeld, terwijl Bavinck door de jaren heen een uitstekende relatie met Gunning behield. Bij Bavinck was ook de innerlijke worsteling met de problemen, waarvoor de ethische theologie stelde, sterker dan bij Kuyper (bl. 580 v.v.).
Hoewel Veenhof zich in beginsel bij de beschouwingen van Bavinck aansluit is hij toch van mening, dat ook Bavinck in zijn bestrijding van de ethischen deze toch niet altijd recht verstaan heeft. Zo zou Bavinck bij de interpretatie van het begrip „ethisch” te veel in de sfeer van het morele zijn blijven steken.
Bavinck verzet zich tegen de stelling, dat religie en theologie in het ethische haar beginsel en maatstaf hebben. Godsdienst en zedelijkheid, hoe nauw verwant ook, zijn niet één en hetzelfde. God is niet alleen de Rechtvaardige en de Heilige, maar ook de Onafhankelijke en Onveranderlijke, de Eeuwige en Alomtegenwoordige. Daarom mag men het ethische niet maken tot beginsel en maatstaf van heel de theologie.
Veenhof wijst er op, dat het begrip „ethisch” bij De la Saussaye niets te maken heeft met de zedewet, maar met de menselijke persoonlijkheid. De la Saussaye zou Bavinck zeker hebben toegestemd, dat vele „waarheden” niet, in ieder geval niet rechtstreeks, behoren tot het terrein van het ethische in de zin die Bavinck daaraan toekent. Maar dat is de kwestie niet. De la Saussaye is het er om te doen om van alle waarheden — ook de „niet-ethische in de zin van Bavinck — de ethische, d.w.z. de existentiële zin na te speuren. Het is dus geenszins De la Saussaye's bedoeling niet-ethische waarheden in een ethisch kader te persen of ze te elimineren, maar bij alle geopenbaarde waarheden tot de ethische diepte-dimensie door te stoten. De ethische theoloog Valeton heeft het aldus geformuleerd. Dat de door God geopenbaarde waarheid „ethisch” is, wil zeggen, dat zij zich richt tot het hart en niet in de eerste plaats tot het verstand van de mens (bl. 564 v.v.).
Een onjuiste beoordeling van Bavincks kant is ook zijn bewering dat De la Saussaye en Gunning de noodzakelijkheid van de Schrift niet meer aanvaardden. Al mochten de ethische aanleiding geven tot deze gedachte door hun uitspraak, dat zij in hun dogmatiek uitgaan van het geloof der Gemeente en derhalve van God, die Zich in Zijn Woord openbaart. Veenhof noemt het onbillijk deze door henzelf niet getrokken konsekwenties op hun rekening te stellen (bl. 569 v.v., 624).
Anderzijds moet worden gezegd, dat de ethischen te weinig beseften, dat in hun soms duistere terminologie allerlei aangrijpingspunten voor misverstand waren en dat men wel een zeer goed en welwillend verstaander moest zijn om in en achter het meermalen filosofisch zwaarbelaste en aanvechtbare begrippenmateriaal hun eigenlijke theologische bedoelingen te proeven.
Ook van ethische kant is het oordeel over Bavinck vaak onbillijk, vooral wanneer men beweert, dat hij in principe nog een aanhanger was van de mechanische inspiratie en de scholastische methode van Schriftbewijs.
Bavinck heeft zich verzet tegen de dualistische scheiding van openbaring en Schrift bij de ethischen, maar niet minder tegen de mechanische vereenzelviging. De Schrift gebiedt volgens Bavinck niet mechanisch, maar organisch te denken. De bijbel is voor Bavinck een verzameling van boeken, die niet uit de lucht zijn komen vallen, maar die, onder leiding des Geestes, door verschillende personen in verschillende tijden en omstandigheden geschreven zijn, en die daarvan op ieder bladzij het merkteken dragen. In de Schrift komt altijd een woord Gods tot ons, „maar ingegaan in het woord der menschen, en dus steeds in zoverre een menselijk historisch, plaatselijk, tijdelijk karakter dragend” (bl. 421 v.v.).
Veenhof stelt voorts de worsteling van Bavinck met de ethische theologie in het teken van diastase en synthese (bl. 645). Met dat laatste bedoelt Veenhof, dat Bavinck in onderscheiding van de meeste van zijn gereformeerde geestverwanten de problemen van de ethischen als zijn eigen problemen heeft gezien. En in veel opzichten kiest Bavinck in zijn Schriftbeschouwing de partij der ethischen tegen die van de nareformatorische theologen. Beide accentueren de historische ontwikkelingsgang der openbaring, braken met de mechanische Schriftopvatting en hadden meer dan de oude orthodoxie oog voor de menselijke faktor in de Schrift. Bavinck ontkent ook niet, dat hij in dit opzicht veel van de ethischen geleerd heeft. Maar is het juist dit synthese te noemen? Zijn moderne leermeester Kuenen heeft ook blijvende invloed op Bavinck uitgeoefend en niet het minst is Bavinck tot zijn opvatting inzake openbaring en Schrift gekomen door het onderzoek van de Schrift zelf. Maar het neemt niet weg, dat er punten van overeenkomst zijn tussen Bavinck en de ethischen. Maar die overeenkomsten zijn bij Bavinck principieel anders gefundeerd.
Groter dan de overeenstemming is de diastase, het uiteengaan van Bavinck en de ethischen. Veenhof vat de verschilpunten in hoofdstuk V duidelijk samen. Er is een opvallend verschil in filosofisch en theologisch klimaat. Voor Bavinck is inspiratie ook revelatie. Daarom verzet hij zich tegen de gedachte, dat er in de Schrift dwalingen zouden zijn. Hier ligt het aanknopingspunt voor de ethischen om te beweren, dat Bavinck aan een mechanische inspiratie-opvatting nog niet ontkomen is. Sterk verzet Bavinck zich tegen de vereenzelviging der ethischen van inspiratie en illuminatie en de gedachte dat het testimonium Spiritus Sancti de grond voor het Schriftgeloof zou zijn.
In vele opzichten heeft Bavinck volgens Veenhof het gelijk aan zijn zijde gehad. Toch meent hij, dat er ook in Bavincks beschouwingen kwetsbare momenten zijn.
Veenhof noemt o.a. de volgende punten. Bavinck heeft zijn openbaringsbeschouwing niet afdoende weten te zuiveren van het intellectualisme. Zijn belichting van de openbaringsgeschiedenis als een geleidelijk voortschrijdend proces is niet vrij van de idee der evolutie. De verhouding van historie en openbaring blijft nog onduidelijk. Het structuurverschil tussen het bijbelse en het Griekse waarheidsbegrip wordt te weinig gehonoreerd. Het begrip „organisch” heeft niet die verheldering gebracht, welke door Bavinck daarvan werd verwacht. Verschillende vragen rondom het Schriftvraagstuk blijven ook bij Bavinck onbeantwoord.
Het is mij niet mogelijk hier thans verder op in te gaan. Duidelijk is, dat ook Bavinck, die als een der eerste gereformeerde theologen op de vragen rondom openbaring en Schrift is ingegaan, het laatste woord niet gesproken heeft.
Het boek van Veenhof heeft ons tenslotte aangetoond, dat de vragen van Bavinck inzake de Schrift nog aktueel zijn. Vragen betreffende de verhouding van de menselijke en de goddelijke faktor in de Schrift, de aard van de geschiedbeschrijving, het karakter der organische inspiratie blijven bestaan.
Veenhof eindigt zijn boek met de opmerking, dat de vragen rondom revelatie en inspiratie, die de dialoog tussen Bavinck en de ethische theologie tot zulk een boeiend gebeuren maakten, juist omdat het wezenlijke kernvragen zijn, op de dagorder van de theologie blijven staan.
Veenhof heeft een waardevol boek geschreven, temeer ook omdat vrijwel alles van Bavinck, ook wat deze in vele kleinere geschriften heeft geschreven, door hem verwerkt is.
Het boek is uitgegeven bij Buijten & Schipperheijn te Amsterdam en de prijs is ƒ 57,50.
Wie zich verdiepen wil, in de vragen rondom Openbaring en Schrift kan aan dit boek niet voorbijgaan.

Oosterhoff

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 maart 1968

De Wekker | 8 Pagina's

Revelatie en inspiratie

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 maart 1968

De Wekker | 8 Pagina's