Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ziel of Leven? (IV)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ziel of Leven? (IV)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zondag 22 van de katechismus
Tenslotte wil ik nog iets zeggen over zondag 22 van onze Heidelbergse Katechismus.
Daar wordt in antwoord 57 op de vraag, wat troost geeft u de opstanding des vleses? geantwoord: Dat niet alleen mijn ziel na dit leven van stonde aan tot Christus haar Hoofd, zal opgenomen worden, maar dat ook dit mijn vlees, door de kracht van Christus opgewekt zijnde, wederom met mijn ziel verenigd en aan het heerlijk lichaam van Christus gelijkvormig zal worden.
Men heeft tegen dit antwoord bezwaren ingebracht.
In de eerste plaats heeft men gezegd, dat de katechismus in zijn verklaring van het artikel over de opstanding des vleses een element gebracht heeft, dat het apostolicum niet noemt.
Het gaat over de opstanding des vleses en de katechismus spreekt ook over de zgn. tussentoestand tussen sterven en opstanding. Dit laatste noemt het apostolicum niet. Daar wordt wel gesproken over het eeuwige leven, maar daarmee wordt bedoeld het eeuwige, zalige leven na de opstanding.
Dit bezwaar komt van de kant van hen, die van een tussentoestand niet willen weten. Zij leggen alle nadruk op de opstanding. Als een mens sterft — en dat geldt ook van de gelovigen — is er niets meer. De mens wordt begraven of verbrand. Er blijft niets van over. Alles wacht op de dag van de opstanding. Dan zullen de lichamen der gelovigen weer worden opgewekt en breekt het eeuwige leven aan.
Terecht heeft echter de katechismus het bij de opstanding des vleses niet gelaten. Hij wil de gelovigen de troost, die de Schrift hun biedt over de tijd tussen sterven en opstanding, niet onthouden. En waar zou er beter over kunnen gesproken worden dan daar, waar de opstanding des vleses ter sprake komt?
De katechismus komt met een schriftuurlijke troost.
Het is niet waar, dat de Schrift slechts de zaligheid voor de gelovigen na de opstanding kent.
De dichters van Ps. 49 en 73 bedoelen, dat niets hen kan scheiden van de gemeenschap met God. Ook het sterven niet. En Paulus zegt in Rom. 8 precies hetzelfde.
Ergens anders zegt de apostel, dat hij verlangt op te breken en met Christus te zijn (Fil. 1:23). Het beeld, dat Paulus hier gebruikt, kwam reeds in het voorgaande artikel ter sprake. Paulus spreekt over zijn sterven en sterven betekent voor hem „met Christus zijn”. Dit „met Christus zijn” gaat voor hem terstond bij zijn sterven in en niet pas bij de opstanding des vleses.
Johannes hoort op Patmos een stem, die tot hem zegt: Schrijf: Zalig zijn de doden, die in de Here sterven, van nu aan (Openb. 14:13).
Sterven in de Here wil zeggen sterven in het geloof in Christus, in de zekere verwachting van Zijn heil.
Zij, die zo sterven, zijn zalig, hetzij ze gewelddadig om hun geloof worden gedood of op natuurlijke wijze sterven. Hun sterven is geen ondergang, maar opgang en een doorgang tot het eeuwige, zalige hemelleven. Zij mogen bij de Here zijn.
Zij zijn zalig van nu aan.
Dat betekent niet, dat de gelovigen in hun sterven zalig zijn vanaf het moment, dat God dit woord tot Johannes sprak. Hun zaligheid geldt van het moment, dat Christus voor hen de overwinning heeft behaald in kruis en opstanding.
De woorden, van nu aan, wijzen op het moment van Christus' overwinning. Daarom zijn de gelovigen in hun sterven zalig. Al worden ze wreed vermoord om hun geloof, het sterven is gewin. Ze mogen terstond bij de Here zijn. Ze mogen rusten van hun arbeid. Ze zijn ontslagen van alle moeite en van alle aardse druk. En hun werken volgen hen na.
Hun werken gaan niet voorop om voor hen de poort van de heerlijkheid te ontsluiten. Zij kunnen de hemel niet verdienen. Maar de werken volgen hen wel. Niet tevergeefs hebben ze geloofd en uit liefde tot Christus voor Hem hun leven gegeven. Hun wacht een rijke bekroning, zij het dan niet uit verdienste, maar uit genade.
Dat de heerlijkheid voor Gods kinderen terstond bij het sterven ingaat, ligt ook opgesloten in het woord van de Heiland tot de moordenaar aan het kruis: Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn (Luk. 23:43). Zij, die het woordje heden bij „zeggen” trekken — ik zeg u heden: gij zult enz. — maken van het woord van de Heiland een karikatuur. Dat kon de moordenaar wel horen, dat Christus Zijn woord niet gisteren sprak. Reeds het sterven is voor de moordenaar gewin. Hij zal terstond met Christus in Zijn paradijs mogen zijn.
En dezelfde gedachte ligt opgesloten in het woord van de Heiland, dat die in Hem gelooft niet zal sterven, maar zal leven (Joh. 11:25v). Hun sterven is geen sterven, maar leven. En dat zou de Heiland toch niet zeggen, als er eerst eeuwen van Zijn gelovigen niets over is, maar zij eerst in de opstanding dat leven ontvangen. We zouden zelfs moeten zeggen: weer ontvangen. Want de gelovigen hebben dat eeuwige leven reeds. Die in Christus gelooft, heeft het eeuwige leven (Joh. 3:36). D.w.z. ze hebben er hier reeds deel aan, zij het dan nog maar in begin en onvolkomen. Maar als er bij het sterven niets overblijft, zou dus dat leven weer verloren gaan om pas bij de opstanding te worden terugontvangen. Dat kan de bedoeling van de Heiland niet zijn.
Duidelijk zegt de Schrift, dat er terstond bij het sterven leven is voor de gelovigen in gemeenschap met Christus.
En de katechismus wil deze schriftuurlijke leer als zijnde een rijke troost voor de gelovigen niet onvermeld laten.
Temeer daar er ook reeds in de tijd van de opstelling van de katechismus onschriftuurlijke leringen werden aangehangen en gepropageerd, zoals de leer van het vagevuur van de Roomse kerk als zouden de gelovigen eerst nog een lange periode van reiniging moeten doormaken en die van de zieleslaap, zoals die door Socinianen en Wederdopers werd gesteld, als zou de ziel na de dood tot de opstanding in een staat van bewusteloosheid verkeren.
Het is goed, dat de katechismus de rijke troost van Christus' overwinning voor Zijn gelovigen ook terstond bij hun sterven duidelijk doet horen en onschriftuurlijke leringen afwijst.
Maar doet de katechismus dat in schriftuurlijke bewoordingen?
Daar richt zich het bezwaar tegen zondag 22 in de tweede plaats tegen.
De katechismus maakt onderscheid tussen ziel en lichaam. De ziel van de gelovigen wordt terstond tot Christus haar Hoofd opgenomen, terwijl het lichaam overgaat tot vertering. Bij de opstanding worden ziel en lichaam weer verenigd, waarbij het lichaam aan het verheerlijkt lichaam van Christus gelijkvormig zal worden, waarna de eeuwige, volkomen zaligheid aanbreekt.
Spreekt de katechismus hier wel op schriftuurlijke wijze van ziel en lichaam? Hebben we hier niet te doen met de gewraakte terminologie en voorstelling van de Griekse filosofie? Er zijn er, die de wijze van uitdrukken van onze katechismus zo erg vinden, dat ze er bijna niet overheen kunnen komen.
Dan overdrijft men erg.
Ongetwijfeld maakt de katechismus gebruik van een ook in die tijd bekend spraakgebruik. Maar met Griekse filosofie heeft dit niets te maken. Opmerkelijk is — en daaruit blijkt de invloed van de Schrift en niet van de Griekse filosofie — dat de katechismus de verlossing door Christus altijd ziet als een verlossing van de gehele mens, naar ziel en lichaam beide. Denk maar aan zondag 1. De gedachte, dat het voldoende is, wanneer de ziel gered wordt en dat het lichaam er niet toe doet, is de katechismus vreemd, Het gaat in de verlossing door Christus om de totale mens.
En dan moet men over dat woord „ziel” niet vallen. Het gaat hier niet om een scherpe tweedeling van de mens in ziel en lichaam. In antw. 58 spreekt dezelfde katechismus van ik: dat, nademaal ik nu het beginsel der eeuwige vreugde in mijn hart gevoel, ik na dit leven volkomen zaligheid bezitten zal. In antw. 57 wordt het door de katechismus niet anders bedoeld.
En spreekt ook Christus niet van ziel en lichaam?
We wezen reeds op Matth. 10:28: En weest niet bevreesd voor hen, die wèl het lichaam doden, maar de ziel niet kunnen doden.
We hebben gezien, dat in dit woord van Jezus ziel en lichaam niet tegenover elkaar worden gesteld als twee substanties, die samen de mens vormen. De ziel is het menselijke leven, dat door de dood heen en na de dood blijft bestaan.
Er is geen enkele reden voor om het woord „ziel” te vermijden, als we er maar de juiste, schriftuurlijke gedachte bij hebben.
Wat de katechismus tot uitdrukking wil brengen is de schriftuurlijke gedachte, dat er ook terstond na de dood voor de gelovige het bewuste, zalige leven is in de gemeenschap met Christus. Het lid mag eeuwig bij het Hoofd zijn. Er is een werkelijke voortzetting van het eeuwige leven dóór en na het sterven bij Jezus Christus voor de gelovigen.
In de opstanding worden eenmaal ziel en lichaam weer verenigd.
Zo zegt de Schrift het nergens.
Maar wat de katechismus bedoelt is juist.
Eenmaal zal ook het lichaam delen in de verlossing door Christus.
Het is nu nog vlees. Dat woord vlees wijst op vergankelijkheid. Alle vlees is gras en al zijn schoonheid als een bloem des velds. Het gras verdort, de bloem valt af. Zo is het met de mens (Jes. 40:6). Maar eens wordt door de kracht van Christus' opstanding het vergankelijke lichaam van Gods kinderen opgewekt (1 Kor. 6:14; Rom. 8:11). Er wordt gezaaid in vergankelijkheid en opgewekt in onvergankelijkheid (1 Kor. 15:42). Er wordt een natuurlijk lichaam gezaaid. De apostel spreekt van een psychisch lichaam, een lichaam, dat psychè, „ziel” is en dat dus sterfelijk is. Zo'n lichaam wordt er gezaaid. En er wordt een geestelijk lichaam opgewekt. Dat is een lichaam, dat van de vergankelijkheid is verlost en door de Geest en de kracht van Christus de onvergankelijkheid ontvangen heeft (1 Kor. 15:44). Hij zal ons vernederd lichaam veranderen, zodat het aan Zijn verheerlijkt lichaam gelijkvormig wordt (Fil. 3:21). De zaak, die de katechismus hier stelt is troostrijk en schriftuurlijk.

Oosterhoff

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 april 1968

De Wekker | 8 Pagina's

Ziel of Leven? (IV)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 april 1968

De Wekker | 8 Pagina's