Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Redelijke godsdienst

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Redelijke godsdienst

9 minuten leestijd

Zoals men weet is dit de titel van het bekende werk van Wilhelmus à Brakel, die behoort tot hen, die men gewoonlijk „de oude schrijvers” noemt en wiens genoemd werk ongetwijfeld tot het meest gelezene van hun geschriften moet gerekend worden.
Ik herinner mij nog uit mijn jeugd twee oude vriendinnen, die samen woonden en op tafel altijd naast de bijbel de „Redelijke Godsdienst” van Brakel hadden liggen en daarbij zweerden. Na de dood van de een kreeg ik hun exemplaar van de ander ten geschenke en het staat nog altijd in mijn boekenkast.
En in mijn Utrechtse periode had ik een oude broeder in de gemeente, die veel in Brakel las en bij hem zijn geestelijke leiding zocht. Zelfs toen de man al geheel kinds was had hij nog altijd de „Redelijke Godsdienst” voor zich en toen hij niet eens meer zag, dat hij het boek op zijn kop voor zich liggen had, zei hij op een keer tegen mij: Dominee, dit is goed voedsel, daar houd ik het maar bij.
Wel een bewijs hoe Brakel bij velen geliefd was en gelezen werd. Meer dan twee eeuwen lang hebben velen bij Brakel hun geestelijk voedsel gezocht en gevonden.
Wilhelmus à Brakel werd in 1635 in Leeuwarden geboren en stierf in 1711 te Rotterdam. Na in Franeker en Utrecht te hebben gestudeerd was hij predikant o.a. in Harlingen, Leeuwarden en Rotterdam. Rotterdam was zijn laatste gemeente. Daar kwam hij in 1683 en bleef er tot zijn dood.
Van Brakels hand zijn verschillende geschriften verschenen. Zijn hoofdwerk, de Redelijke Godsdienst, werd in 1700 uitgegeven en in de 18e eeuw zeker twintig maal herdrukt. Ook later zijn er nog herhaaldelijk uitgaven van verschenen. De wens van Brakel, in het voorwoord van zijn boek uitgesproken, om nog lang na zijn dood te prediken en dat voor geheel Nederland, is wel in vervulling gegaan.
Vorig jaar werd het werk van Brakel opnieuw uitgegeven door „De Banier” te Utrecht, in twee prachtbanden, elk bevattend ongeveer 1200 bladzijden en niet meer in „de oude druk”.
De prijs van het werk is ƒ 98,—, maar dat was geen verhindering, dat de eerste oplaag binnen twee maanden was uitverkocht en een tweede herdruk moest verschijnen.
Mag men daaruit opmaken, dat de Redelijke Godsdienst van Brakel nog gelezen wordt? Of is het bezit van het boek alleen al voor velen een aangename gedachte?
Ik neem aan, dat het boek van Brakel nog gelezen wordt. Dat is ook niet zo vreemd, wanneer we bedenken, dat Brakel ingaat op geestelijke vragen, die ook nu nog leven.
Natuurlijk vertoont het boek duidelijk de kenmerken van de tijd, waarin het werd geschreven. Dat geldt van taal en stijl, van heel de redeneertrant, van allerlei onderscheidingen, die wij zo niet meer maken en ook van het Schriftbewijs, dat dikwijls nogal mechanisch en formeel wordt gehanteerd. Soms haalt Brakel bij een onderwerp ook wel een tekst aan, die wij er allerminst bij zouden verwachten.
Maar er staan in Brakel gedeelten, die ook nu nog het lezen en overdenken ten volle waard zijn.
Trouwens het is ook niet het hele boek van Brakel, dat door de mensen werd gelezen. Het zijn bepaalde gedeelten en voornamelijk die direkt met het geestelijke leven in verband staan, die de mensen telkens weer naar het boek van Brakel deden grijpen.
Ik denk b.v. aan wat Brakel schrijft over de wedergeboorte, het geloof en de kentekenen daarvan, de rechtvaardigmaking, de aanneming tot kinderen, de geestelijke vrede, de geestelijke blijdschap, de geestelijke wasdom en de geestelijke verlating, om maar iets te noemen.
Het werk van Brakel bestaat uit drie delen. In het eerste deel behandelt hij de hoofdzaken van het christelijk geloof, in het tweede deel het christelijk leven, waarbij hij o.a. een uiteenzetting geeft van de tien geboden en de wet des Heeren, en het derde deel is voornamelijk een verklaring van de Openbaring aan Johannes op Patmos.
Brakel geeft dus een dogmatiek, een ethiek en een eschatologie. Maar wat zijn boek voor velen telkens weer zo aantrekkelijk heeft gemaakt, is dat hij zijn stof niet dor wetenschappelijk, maar praktisch geestelijk behandelt. Hij gaat in op geestelijke vragen en moeilijkheden en wil geestelijke leiding geven.
In zijn voorwoord spreekt hij de wens uit, dat God Zijn Heilige Geest moge uitstorten over allen, die zijn boek zullen lezen en horen lezen „tot bekering van de onbekeerden, tot onderrichting van de kleinwetenden, tot terechtbrenging van de afdwalenden, tot opbeuring van de moedelozen, tot opwakkering der tragen, tot vertroosting van de treurigen, tot wasdom in 't geloof, de hoop en de liefde van allen, die een beginsel der genade deelachtig zijn geworden”. Daarin heeft Brakel het doel van zijn werk samengevat. En onder Gods zegen heeft zijn boek dikwijls doel getroffen.
De titel van het werk is ontleend aan Rom. 12:1, waar in de S.V. staat: welke is uw redelijke godsdienst.
Brakel vat deze uitdrukking nog al in verstandelijke zin op. De mens is als „redelijk schepsel” verplicht God te dienen en te eren. De kanttekening op de S.V. zegt ook dat we als redelijke mensen ons geestelijk moeten opofferen. De N.V. heeft: redelijke eredienst.
Paulus bedoelt echter de geestelijke eredienst of offerdienst. Hij spreekt daarvan in tegenstelling met de oud-testamentische bedeling. Toen werden offerdieren geofferd en droeg de offerdienst een sterk uitwendig karakter. Maar in de nieuwtestamentische bedeling gaat het om de geestelijke offerdienst van het lichaam en van het hele leven aan God.
Letterlijk spreekt Paulus van de „logische offerdienst”. Maar dat woord „logisch” heeft niet de betekenis van „redelijk” in de zin van „verstandelijk”, maar in de zin van waar God „redelijkerwijze” recht op heeft. De „logische” offerdienst is de offerdienst naar zijn eigenlijke, diepe, geestelijke zin; de offerdienst waar het ten diepste op aan komt; de werkelijke, de eigenlijke offerdienst, God waardig.
Brakel is bij het gebruik van zijn titel te veel op de klank van de woorden in de S.V. af gegaan.
Maar niemand zal ook willen beweren, dat het werk van Brakel feilloos is. Er zijn bij de vele goede elementen, die het werk ongetwijfeld bezit, ook wel bezwaren te noemen.
Ik denk b.v. aan het feit, dat Brakel het genadeverbond veel te veel ziet als een „wederzijdsche bewilliging”. Een mens krijgt pas deel aan het genadeverbond als hij ook van zijn kant bewilliging schenkt. Brakel zegt: „Aan de zijde Gods is de bewilliging, want Hij biedt het aan, en nodigt. Als de mensch de voorwaarden nu wel verstaande van harte begeerende, en de waarheid van aanbieding geloovend, zich van alle andere dingen afwendt, en Zich alleen tot God keert, en aan Hem in bedaardheid, waarheid en heerlijkheid zijne bewilliging tot dat Verbond verklaart, en Zich daarin aan God in Christus overgeeft, zoo is het verbond gemaakt, en het zal eeuwig vast blijven” (I, bl. 364v). Op deze wijze komt het verbond en de zekerheid van het heil veel te veel in de mens te liggen. De mens wordt genodigd tot het verbond (I, bl. 370), hij is niet in het verbond. Een mens komt pas in het verbond door geloof en bekering.
Daarmee hangt ook samen, dat Brakel het geloof in de beloften laat volgen op het geloof in Christus (I, bl. 783). Dat is anders dan in de Katechismus, Zondag 7. Daar is de belofte van het evangelie het voorwerp van het geloof. En de belofte van het evangelie is Christus, die in de belofte tot ons komt. Geloven in de belofte is geloven in de beloofde Christus.
Maar bij Brakel krijgt het geloof in de beloften pas zin, als men in Christus gelooft.
Sprekend over het geloof ziet hij de kennis niet als inhoud van het geloof, maar als vereiste voor het geloof (I, bl. 777). De kennis behoort niet tot het wezen van het geloof.
Dat is in de Katechismus, dacht ik, ook anders. Het geloof wordt daar omschreven als niet alleen kennis te zijn, maar het is het ook. Het is niet zo, dat het zaligmakend geloof in een historisch geloof zijn basis heeft. Maar geloven is ook met een gelovig hart God en Zijn Woord kennen.
Brakel wijst de rechtvaardigmaking van eeuwigheid terecht af. „God rechtvaardigt den mensch door het geloof” (I, bl. 852). Maar dat laat Brakel zo zwaar wegen, dat de mens door de daad van het geloof telkens weer opnieuw moet gerechtvaardigd worden. De rechtvaardigmaking is een „dadelijk en dagelijksch vergeven”.
Dat betekent voor Brakel niet, dat de gelovige telkens zich in een onverzoende staat voor God bevindt. Een gelovige blijft altijd in een verzoende staat, maar verzoening en rechtvaardiging zijn voor Brakel twee (I, bl. 882).
Dat is natuurlijk ook zo, maar of de zaken mogen gesteld worden, zoals Brakel dat doet, is de vraag. Paulus en de Katechismus spreken op een andere manier over de rechtvaardiging.
Het zou me te ver voeren om daar nu verder op in te gaan.
En zo zou er meer te noemen zijn.
Bij zijn verklaring van het boek Openbaring komt Brakel duidelijk als een chiliast openbaar, een aanhanger van de leer van het Duizendjarig Rijk, zij het dan dat Brakel een gematigd chiliast is. Hij spreekt van een duizendjarige heerlijke staat der kerk op aarde, die aan de wederkomst van Christus vooraf gaat. Dan zal de antichrist vernietigd, de duivel ingebonden, de Turk, de erfvijand van de kerk, verbroken worden en: „De geheele Joodsche natie zal onzen Heere Jezus erkennen, de ware en eenige en hun beloofde Messias te zijn, zullen zich tot Hem bekeeren, Hem zonderling liefhebben, eeren en verheerlijken” (III, bl. 321).
Brakel gelooft niet, dat de Heere Jezus in het begin van het duizendjarig rijk persoonlijk naar Zijn menselijke natuur van de hemel zal komen en die duizend jaren lichamelijk, zichtbaar zal heersen, zoals andere chiliasten wel stellen.
Wat Brakel schrijft over de verwachting voor het Joodse volk is bijzonder interessant.
Hij geeft een uitvoerige verklaring van Rom. 11 (III, bl. 124vv), waarbij hij zich in veel opzichten niet laat leiden door de exegese van zijn dagen. Zo verstaat hij in vers 26, waar gezegd wordt, dat gans Israël zal zalig worden, Israël niet, zoals b.v. Calvijn doet, als het geestelijk Israël, maar als het Joodse volk, dat zich eenmaal tot de Messias zal bekeren.
Brakel gelooft ook, dat het Joodse volk nog eenmaal weer in Kanaän zal wonen en dat Jeruzalem zal herbouwd worden, maar hij ontkent dat de tempel weer gebouwd zal worden en de oude ceremonieën zullen worden hersteld.
Het is begrijpelijk, dat meer dan twee eeuwen lang vele christenen het boek van Brakel hebben doorzocht, gelezen en herlezen, en dat velen er onderwijs, leiding en vertroosting in gevonden hebben.

De Redelijke Godsdienst van Brakel is een bijzonder boek.
En het was de bedoeling van dit artikel om aandacht te vragen voor de nieuwe herdruk, die bij „De Banier” in Utrecht verscheen.

Oosterhoff

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 mei 1968

De Wekker | 8 Pagina's

Redelijke godsdienst

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 mei 1968

De Wekker | 8 Pagina's