Prof. J.J. van der Schuit
25 augustus 1882 - 10 juni 1968
Maandagmiddag tegen zes uur is ten huize van zijn kinderen aan de Eykmanlaan 44 te Utrecht overleden professor Jacob Jan van der Schuit, emeritus-hoogleraar aan onze Theol. Hogeschool, oud-hoofdredacteur van ons kerkelijk orgaan en sinds 10 november 1907 dienaar des Woords in de Chr. Geref. Kerken.
Dit sterven kwam niet onverwacht. Sinds vorig jaar zomer had hij een ernstige ziekte onder de leden, die hem ten grave sleepte. De laatste maanden van zijn leven zijn moeilijk geweest. De sterke man werd gesloopt. De vernedering, die in de afbraak van het lichaam is gelegen, is hem niet bespaard. Tot in zijn hoge ouderdom was hij zeer vitaal; in de eerste helft van 1967 heeft hij nog verschillende keren gepreekt; maar ook hij, de vlugge en sterke, is de weg van alle vlees gegaan. Hij, die veertig jaar geleden, een boek schreef onder de titel „Achter het gordijn des doods” heeft nu achter dat gordijn gekeken en smaakt de heerlijkheid der gezaligden in het nieuwe Jeruzalem. Hij was daarop voorbereid, verlangde heen te gaan en wist dat ontbonden te worden en met Christus te zijn verreweg het beste is. De raad Gods heeft hij uitgediend. Met noeste vlijt, met een vele jongeren beschamende ijver, met zeldzame trouw, gezegend met een grote werkkracht en een tot voor kort stalen gezondheid, heeft hij meer dan 60 jaar de Chr. Kerken gediend: vormend, richting gevend, zorgend en liefhebbend, prekend en biddend, schrijvend en vergaderend.
Er zal een lege plaats zijn in de komende vergaderingen van het Curatorium en op de aanstaande Generale Synode.
Het sterven van professor van der Schuit betekent de afsluiting van een periode van de geschiedenis van ons kerkelijk leven. Hij was de enig overgebleven hoogleraar uit de voor-oorlogse periode. Alle hoogleraren zijn benoemd en vingen werk aan na de tweede wereldoorlog.
Van der Schuit was de man, die nu dienstdoende „1892” nog als kind had meegemaakt en zich de eerste kerkdienst in Den Haag van de voortgezette Chr. Geref. Kerk in „Diligentia” herinnerde.
Met nauwe banden was hij aan ds. J. Wisse Czn. verbonden. Dat alles heeft hem gestempeld tot een vertegenwoordiger van onze kerken „uit het eerste uur”. Het is te begrijpen dat de Chr. Geref. Kerken soms wel eens met hem vereenzelvigd werden.
Zijn positie in onze kerken was een andere dan die van dr. K. Schilder in de Geref. Kerken (vrijgemaakt) en van ds. G.H. Kersten in de Geref. Gemeenten. Maar velen zagen in hem, vooral de laatste jaren, toch de representant van de oude Chr. Geref. Kerk.
Afkomstig uit een Werkendams geslacht werd hij geboren en getogen in Den Haag, waar zijn vader een zakenman was, die niets liever wilde dan dat zijn oudste zoon de handel in zou gaan. God de Heere heeft dit jonge leven wonderlijk geleid naar ds. Wisse en de Chr. Geref. Kerken.
In 1900 ging hij studeren aan de Theol. School te Rijswijk. In 1907 werd hij candidaat.
Kampen was zijn eerste gemeente. In 1914 riep Amsterdam hem. In 1922 werd hij benoemd tot hoogleraar aan de Theol. School, die inmiddels naar Apeldoorn verplaatst was. Daar inaugureerde hij 30 oktober 1922 met een rede over „Mystiek en dogma”. Meer dan 31 jaar heeft hij onderwijs gegeven, vooral in de dogmatische vakken. Op 16 december 1953 hield hij zijn afscheidscollege. Hij sprak toen over: „De leer der predestinatie bij Calvijn en Brunner”.
Een rijk leven is afgesloten, dat grote betekenis heeft gehad. Die betekenis is naar drie aspecten te belichten.
Allereerst moet gewezen op zijn dogmatische arbeid aan de Theol. School en in de pers. Vele predikanten zijn zijn leerlingen, voor wie hij soms een harde leermeester, soms een vaderlijke vriend was. Er zou veel te zeggen zijn over zijn dogmatische inzichten. Het is daar hier niet de plaats voor. In het algemeen kan worden gezegd dat hij zich vooral heeft ingezet voor het aantonen van het evenwicht tussen object en subject, tussen het voorwerpelijke en het onderwerpelijke, tussen hoofd en hart, geloof en weten. Hij kende deze strijd persoonlijk en hij was voor zichzelf tot rust gekomen en wees zijn studenten, die hiermee worstelden, ook de weg. Hier ligt de reden dat hij enerzijds steeds meer vertrouwen kreeg en anderzijds door menigeen niet begrepen werd.
Hij heeft zich gekeerd tegen allerlei systemen. Het onderwerp van zijn inaugurele rede was karakteristiek: het ging hem om de eenheid van mystiek en dogma. Hij wilde theologie beoefenen op hoog niveau en de band met Gods volk bewaren.
Scherp heeft hij zich verzet tegen de theologie van Kuyper. Zijn rectorale redevoeringen over „De religieuse psychologie en de bekering” en „De sluimerende wedergeboorte” bewijzen dit duidelijk.
Maar evenzeer verzette hij zich tegen de vereenzelviging van het verbond der verlossing en dat der genade, zoals de Geref. Gemeenten deden. Zijn in 1952 gehouden rectorale oratie handelde over: Het verbond der verlossing. Trouwens in 1937 had hij reeds georeerd over: De Dordtsche Synode en het supra-lapsarisme.
Vooral op Calvijn heeft hij zich vaak beroepen. De theologie van deze reformator vond diepe weerklank bij hem.
Vervolgens wijzen we op zijn kerkelijke arbeid. Van der Schuit had de Chr. Geref. Kerken lief. Hij wist zich nauw aan haar en haar leden verbonden. Hoe heeft hij gestreden voor de eenheid, soms op een wijze, die niet ieder begreep. Zijn visie gaf hij in het gedenkboek van 1954, bij het 60-jarig bestaan van de Theol. School, duidelijk weer: „Ik kan er mij grotelijks over verheugen dat onze tegenwoordige studenten zoveel hoger niveau kunnen bereiken dan wij in onze tijd. Alleen hoop ik van harte, dat wij in één ding gelijk gebleven zijn, t.w. in de vastheid van ons kerkelijk beginsel. Onze Theol. School bedoelt vóór alles éénheid van Kerk door éénheid van Opleiding. Haar wetenschappelijke waarde willen wij niet onderschatten, maar dat is van de tweede orde. Haar leven moet kloppen uit het leven der Kerk en het leven der Kerk moet door de School worden aangewakkerd en voortgestuwd”.
Tot zijn kerkelijke betekenis behoort zijn arbeid op de kansel. Hij kon preken, anders dan menigeen. Maar om als 80- jarige de jeugd te kunnen boeien zodat zij zich in een lange kerkdienst niet vervelen maar echt luisteren is een bijzondere gave. In bloemrijke stijl verplaatste hij de gemeente in een andere wereld. Zijn synthetische aanleg kwam juist op de preekstoel tot uiting. Exegese was niet zijn kracht, maar puntig een tekst samenvatten — daarin was hij een meester.
Van 1932 tot 1956 was hij hoofdredacteur van ons blad. Wat heeft hij veel geschreven: fel en vinnig (denk aan zijn pennestrijd met wijlen K. Schilder), maar ook warm en teer. Als jong predikant was hij dank zij zijn relatie met ds. J. Wisse die zijn aanleg kende, reeds verbonden aan De Wekker. Zijn boek „Na vijf en twintig jaren”, verschenen in 1917, was een bundel van artikelen.
In vele deputaatschappen heeft hij zitting gehad. We noemen: Correspondentie met de Hoge Overheid, Geestelijke verzorging van militairen en Eenheid Gereformeerde Belijders van 1947 tot heden. Maar vooral in de Zending heeft hij een diep spoor getrokken. Vele jaren heeft hij het penningmeesterschap beoefend en tot in de laatste maanden toe had deze arbeid de liefde van zijn hart. Zijn aanleg van huis uit kwam hem hier goed te pas. Hij was een van de weinige theologen, die verstand had van geld.
Tenslotte wijzen we op zijn internationale contacten na de tweede wereldoorlog. Het is opmerkelijk dat Van der Schuit in ons eigen land niet vele interkerkelijke contacten had. Maar zijn strijd voor eigen kerk vóór de oorlog werd in het eind van de veertiger jaren gecompenseerd door zijn werk voor de Internationale Raad van Christelijke Kerken, waarvan hij een van de vice-presidenten werd. Met hart en ziel zette hij zich voor deze Raad in. Hij was op de congressen een gaarne geziene gast en een gaarne gehoord spreker. Hier beleefde hij iets van de geestelijke eenheid in het bloed van het Lam. Nu is hij opgenomen in de una catholica, waarnaar zijn hart hoe langer hoe meer uitging.
In 1947 werd hij benoemd tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau, bij welke gelegenheid zijn collega en studie-vriend, prof. J.W. Geels, die reeds eerder onderscheiden was, het grapje maakte: Blij dat je onderscheiden bent, maar mijn lintje is beter dan het jouwe. Het mijne is uit genade, maar jouw lintje is dubbel en dwars verdiend!
Vrijdagmiddag wordt prof. v.d. Schuit begraven op het kerkhof te Bilthoven. Het was zijn uitdrukkelijke wens dat er geen rouwdienst voor hem werd gehouden in een kerkgebouw met een keur van sprekers. Vorig jaar zei hij reeds: denk er om het gaat niet om de glorie van de woorden maar om de woorden van de glorie ter ere van de Koning. Dat was Schuit voluit!
We buigen het hoofd, nu deze grote in onze kerken is heengegaan; we danken God voor Zijn gave in hem aan ons; we gaan verder in een andere tijd, maar dezelfde Koning dienend.
En professor, dominee, broeder van der Schuit beleeft nu wat hij eens schreef': „Hier zijn wij werkelijk Thuis en tegelijk . . . op School.
Object en subject, op de troon en vóór de troon, de God der zaligheid en de zaligheid Gods in volkomen harmonie doorwonen en overkoepelen de Tempel der eeuwige heerlijkheid.
Alle strijd is opgeheven, alle wanklank verdwenen, alle doorn en distel in de hof der heilige Theologie voor altijd uitgeroeid.
Het einde is daar.
Beter: het begin is gekomen. God alles in allen.
Welgelukzalig allen, die deze tempel der heilige Theologie binnentreden. Kerk en Theologie zijn daar vereend en vereeuwigd!”
J.H.V.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 juni 1968
De Wekker | 8 Pagina's