Trouwen met een ongelovige
In de (Amerikaanse) Wachter verzorgt ds. P.M. Jonker, voorheen Chr. Geref. predikant te Apeldoorn, nu predikant van de Chr. Ref. Church te Brampton (Ont.) de Vragenbus.
Hij schreef in het nr. van 18 maart j.l. het volgende:
Is Kerkelijke Sanctie van het Huwen met een Ongelovige Geoorloofd?
Een broeder vraagt: Indien een dooplid wil trouwen met een ongelovige, mag dan zo'n huwelijk officieel voltrokken worden in de kerk? En maakt het principieel verschil of de predikant zo'n huwelijk sluit b.v. in de pastorie, of in de kerk in een officiële dienst?
De huwelijkssluiting is al vaak een onderwerp van discussie geweest in kerkelijke kring. Geen wonder, aangezien beide de staat en de kerk geacht worden hier bepaalde verantwoordelijkheden te hebben, terwijl de verhouding tussen kerk en staat een nogal veranderlijke grootheid geweest is in de loop der eeuwen. Voeg hier aan toe, dat in de Verenigde Staten en in Canada beide door de kerk en de staat de autoriteit tot het sluiten, van een huwelijk voor een groot deel gelegd is op de schouders van één man, de predikant, en u kunt er zeker van zijn dat er verwarrende vragen gaan opduiken.
Het kan veilig gezegd worden dat in Reformatorische kringen een zekere autoriteit van de staat betreffende de huwelijkssluiting nauwelijks ooit disputabel is gesteld. De Anabaptisten dan buiten beschouwing gelaten. Reeds vanaf de synode van Embden (1571) is dit het algemeen gevoelen in de kerken der Reformatie geweest. Daar ligt dus niet zozeer het probleem.
De vragen die ons telkens verontrusten hebben betrekking op de kerkelijke verantwoordelijkheid in de zaak van de huwelijkssluiting. Aangenomen dan dat er in deze zoiets als een kerkelijke verantwoordelijkheid is, hetgeen heus niet door allen die de gereformeerde belijdenis liefhebben wordt toegestemd. Wel is het buiten kijf, dat de kerk als het lichaam des Heren, als de gemeenschap der heiligen, een verantwoordelijkheid heeft. Hetgeen nog niet zegt, dat de kerk in de functionering van de ambten hier een taak heeft. Bovendien is er dan ook nog de vraag, hoever die autoriteit van de kerk dan wel strekt. Daarop in te gaan zou meer ruimte vragen dan voor de beantwoording van deze vraag gewenst en nodig is.
We nemen dus (gemakshalve) maar ons beginpunt in de bepaling van onze Kerkorde, waar in art. 69 staat, dat (a.) „de kerkeraden degenen die aan hun geestelijk opzicht zijn toevertrouwd zullen voorhouden en vermanen slechts te huwen in de Here," en (c.) „dat de predikanten geen huwelijken zullen sluiten die in strijd zouden zijn met het Woord Gods."
Wat het eerst gestelde, onder a., betreft, dunkt me dat de Heilige Schrift duidelijke taal spreekt, beide in het Oude en Nieuwe Testament. Daarvan is Simson, die een vrouw uit de Filistijnen nam, een duidelijk voorbeeld, alsook verscheiden uitlatingen uit Paulus' brieven, b.v. I Kor. 7 :39 „zij is vrij om te trouwen met wie zij wil, mits in de Here." De kerk heeft door de tuchtoefening de gemeente des Heren te bewaren als een heilige gemeente. Als de huwelijksverbintenis met een ongelovige door de Here verboden is, dan is het uitgesloten dat de gemeente Gods daar direkt of indirekt haar medewerking of goedkeuring aan hecht. Dat mogen de ouders niet, dat mag de kerkeraad niet, en dat mag de predikant ook niet.
Soms wordt als argument aangevoerd, mijn scribent noemt dat ook, dat zo'n gezin voor de kerk verloren is als de kerkeraad geen medewerking verleent door een kerkelijke huwelijkssluiting. Een hoogst merkwaardig argument!
Gesteld eens dat dat argument zou worden te berde gebracht en dienovereenkomstig gehandeld zou worden ten aanzien van allerlei zonden waarover kerkelijke vermaning of verdere kerkelijke tucht noodzakelijk is. Dat zou het einde betekenen van de kerkelijke tucht. Dat is in feite in toepassing brengen: Laten we de zonde doen opdat de genade te meerder worde.
En wat bedoelt men eigenlijk met dit argument? Men bedoelt: Als we onze medewerking niet geven voegt de betrokkene zich mogelijk bij een andere kerk, of wil helemaal niet meer van een kerk weten. Dus werk een beetje mee met zijn of haar zondige levenshouding, dan blijven ze tenminste bewaard als leden onzer gemeente.
Mijn vraag zou dan tenminste zijn: En wat hebben we dan gewonnen? We hebben dan bereikt dat de persoon in kwestie gestaafd is in zijn of haar overtuiging dat trouwen „in de Here" niet serieus genomen behoeft te worden, dat de kerkeraad zich het recht, dat wil zeggen de dure roeping Gods, ontnomen heeft om bij deze en de volgende overeenkomstige gelegenheid het woord der vermaning te spreken in de naam des Heren, en dat de gemeente door de praktijk onderwezen is het in het algemeen niet nauw te nemen met de heilige geboden Gods.
Kortom, de hele procedure is kerkverwoestend. God heeft zeker geen behagen in onze manipulaties waardoor wij het gebod krachteloos maken. Samuel zou zeggen (als tegen Saul): „Gehoorzamen is beter dan offerande," en Paulus in I Kor. 7: „Want hoe kunt gij weten, vrouw, dat gij uw man zult redden, of hoe kunt gij weten, man, dat gij uw vrouw zult redden?"
Nu nog de vraag of het principieel verschil maakt of de predikant zo'n huwelijk sluit, b.v. in de pastorie, of in een officiële dienst. Mijns inziens maakt dat geen verschil. Het argument, dat de predikant dan handelen kan (n.l. in de pastorie of waar ook) als ambtenaar van de overheid, en dus niet als dienaar des Woords, of herder der gemeente, is gespeend aan alle Bijbels inzicht in de betekenis van het ambt.
Christen-zijn betekent te staan in het ambt der gelovigen. In dit opzicht zijn alle leden der gemeente gelijk, de predikant inbegrepen. Dat is het onvervreemdbaar recht van allen. Om het in een beeld uit te drukken: dat is dezelfde jas die allen dragen. In dezelfde spreekwijze voortgaande: de predikant heeft die jas van het ambt der gelovigen niet uitgetrokken om in plaats daarvan zijn bijzonder ambtkleed aan te trekken. Alleen, hij heeft over de eerste de tweede aangetrokken. De eerste kan en mag hij nooit uittrekken, het behoort bij zijn Christen-zijn.
Aangenomen dat de predikant daar in de pastorie niet de jas van het bijzonder kerkelijk ambt aan heeft, doch de jas van de burgerlijke overheid (ook een Goddelijke instelling), dan betekent dat alleen de laatste de plaats van de eerste aanneemt. Maar ook dan draagt hij onder dat burgerlijk overheidskleed nog altijd het kleed van het ambt der gelovigen. Alleen al in die functie kan noch mag een gelovige tolereren de zonde van een mede-lid van het lichaam des Heren.
Dit te willen verdedigen betekent toegeven aan de on-Bijbelse opvatting, dat godsdienst alleen voor de zondag, voor de binnenkamer, of voor mijn privaat leven is, en dat in vele andere levenssferen de neutraliteit kan zegevieren. Het staat toch onder ons wel vast dat zulk een dualisme uit de boze is.
Laten we bedenken, dat niet gij, Christen, u die jas van het ambt der gelovigen hebt aangetrokken, Christus heeft u er mee bekleed.
Het is duidelijk, dat dit artikel spreekt over situaties, die wij niet kennen in ons land — de predikant is in de Ver. Staten en in Canada ambtenaar van de burgerlijke stand. — Intussen geeft ds. Jonker op de gestelde vraag een duidelijk antwoord, dat ook onder ons aandacht verdient.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 april 1969
De Wekker | 8 Pagina's