Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het gezinsgebed (II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het gezinsgebed (II)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Waf zegt de Schrift?
Wie de Schrift leest met het oog op de vaste vormen voor de dienst van God, bemerkt, dat er voor het persoonlijk en voor het huiselijk leven niet zoveel aanwijzingen gevonden worden, die als voorschriften bedoeld zijn, voor de persoonlijke en voor de huiselijke dienst van God.
Wel worden, vooral onder het Oude Testament, voor de ceremoniële dienst allerlei nauwkeurige aanwijzingen gegeven. Onder het N. Testament gebeurt dit echter ook niet meer, daar vinden we slechts enkele algemene aanwijzingen voor de gemeenschappelijke dienst des Heren.
Dat wil echter niet zeggen dat met name het huisgezin buiten het gezichtsveld blijft, wanneer het de dienst van God betreft. Integendeel. Het wordt veelal als vanzelfsprekend gezien dat deze levenskring op eigen wijze 'betrokken wordt in de dienst des Heren.
Heel duidelijk blijkt dit b.v. uit Deut. 6 vers 4-9.
Hier wordt Israël het grote gebod, dat de pilaar vormt van heel de dienst Gods, voorgehouden in de bekende woorden:
Hoor, Israël, de HEERE, onze God is een enig HEERE! Zo zult gij de HEERE uw God liefhebben, met uw ganse hart, en met uw ganse ziel, en met al uw vermogen.
Vervolgens wordt dan gezegd: deze woorden zullen in uw hart zijn. Onmiddellijk daaraan verbonden volgt dan: en gij zult ze uw kinderen inscherpen, en daarvan spreken als gij in uw huis zit, en als gij op de weg gaat, en als gij nederligt, en als gij opstaat.
Verder wordt dan nog gezegd dat op een bepaalde wijze de geboden Gods op hun voorhoofd, op hun handen en aan de deuren en poorten, waardoor zij in- en uitgaan aanwezig moeten zijn. Op voorhoofd en handen deed men dat op de gebedsriemen, die men bij het bidden op een bepaalde wijze om handen en hoofd wikkelde. Juist de persoonlijke erkenning van de HEERE komt in het gezin het duidelijkst uit.
Hóe de HEERE juist in de gezinnen erkend wil worden komt uit in wat wij lezen in Deut. 8. De HEERE begeert dat zijn volk zal „gedenken" — het woord dat zo veelvuldig in het O.T. voorkomt — en dat de kern van de dienst van God vormt — dat door Zijn daden zij een volk zijn, een land hebben ontvangen en welvaren genieten. Maar dit welvaren zal alleen welzijn betekenen, wanneer er bewust geleefd wordt uit deze instelling: dit alles komt ons toe uit de hand Gods. En deze instelling moet juist in het gezin tot uitdrukking komen. Wij lezen toch in Deut. 8:10: „Als gij dan zult gegeten hebben en verzadigd zijn, zo zult gij de Here uwen God loven over dat goede land dat Hij u zal hebben gegeven." Juist in het gezin, als een kerncel van de samenleving, dient tot uitdrukking te komen dat men verstaat te leven uit de hand Gods. Deze erkenning spitst zich toe in het gezin, wanneer men gezamenlijk de maaltijd geniet.
Dit erkennen van Gods goedheid bij het ontvangen van zijn gaven heeft hier zijn oorsprong en is in de loop der eeuwen, daar waar God als de bron van alle zegen erkend werd, een bepaalde vorm van gezinsgebed (dankzegging) geworden.
Uit verschillende gegevens van het N. Testament blijkt het bestaan van deze gewoonte. Van Jezus zelf lazen we meermalen dat hij de dankzegging uitsprak en daarna de gaven, waarmede Hij de scharen voedde, uitdeelde.
Ook op andere plaatsen blijkt het gebruik om bij het nuttigen van voedsel zich voor Gods aangezicht te stellen. Paulus doet het in de zeer kritieke situatie van de dreigende schipbreuk wanneer hij allen, die aan boord zijn opwekt voedsel te nemen. Hij gaat voor in dankzegging, breekt het brood en begint te eten, anderen ten voorbeeld. Hand. 27:35.
Ook in de Brieven vinden we aanwijzingen over deze zelfde gewoonte. Daar komt het echter voor onder bijzondere omstandigheden. Zo b.v. in Rom. 14:6. Er is verschil van mening onder de christenen over de vraag of men wel alles mag eten. Moeten allen zich niet aan de Joodse spijswetten houden en in sommige gevallen nog sterker onthouding toepassen door b.v. alleen plantaardig voedsel te gebruiken?
Dit werd niet alleen een verschil van mening maar ook een maatstaf ter beoordeling van elkaar. Men vroeg zich af of zij, die alles aten, wel echte christenen waren.
Met apostolisch gezag oordeelt Paulus dat men hierom elkaar niet veroordelen mag. Ieder dankt immers God voor wat hij eet of niet eet. Daar mag een ander niet tussen komen. Ieder dient hier in eigen gemoed ten volle verzekerd te zijn. Maar allen moeten ze God erkennen bij hun maaltijd.
In 1 Kor. 10 komt hetzelfde punt, zij het onder andere omstandigheden, ook aan de orde. Men kon daar bij afgodstempels vlees kopen voor de consumptie. Dit vlees was afkomstig van dieren, waarvan bepaalde delen aan de afgoden geofferd waren. De rest werd dan ten verkoop aangeboden. Nu waren er christenen, die daar vlees kochten en dit bij de maaltijden nuttigden. Zij gingen uit van de gedachte dat heel die afgodsdienst fantasie was. Dat vlees was dus gewoon vlees. Andere christenen waren echter van mening dat men dit vlees in het geheel niet gebruiken mocht omdat het door de afgodsdienst besmet was. Zij wilden het tot geen prijs eten. En zij konden alleen danken wanneer dergelijk vlees niet tot de gerechten behoorde, die op tafel kwamen. Paulus acht dit een zaak van vrijheid, waarom men elkaar niet veroordelen moet. En hij vraagt: hoe kan men kwaad van mij spreken over iets, waarvoor ik dank zeg? (vrs. 30).
Ook hier blijkt duidelijk dat men bij de maaltijd het gebed kende. En dit gaf uitdrukking aan de wijze, waarop men de gaven als gaven Gods zag en als zodanig gebruikte.
Nog weer op andere wijze komt de betekenis van het gebed in de huiselijke kring, vooral bij de maaltijd, uit in 1 Timotheus 4:1-5.
Blijkbaar waren er in de kring waar Timotheus arbeidde mensen met eigenaardige opvattingen over het gebruik van verschillende gaven in het gewone leven. Zij stonden een bepaalde onthouding voor, van het huwelijk en ook van bepaald voedsel. Waarschijnlijk deed men dit om zo „geestelijker" te kunnen leven (Een gedachte, die oorspronkelijk heidens was, maar ook door de christenen werd overgenomen.) Paulus wijst er op dat dit onjuist is. Men miskent dan de Schepper die ons in verhouding tot de scheppingsorde en de scheppingsgaven geschapen heeft. Juist de gelovigen, zegt hij, die tot erkentenis der waarheid gekomen zijn, moeten dit beleven en niet Gods gaven afwijzen. Ze zijn juist gegeven om in dankerkentenis gebruikt te worden. En hij besluit dan met te zeggen: Want alles wat God geschapen heeft is goed en niets daarvan is verwerpelijk, als het met dankzegging aanvaard wordt, want het wordt geheiligd — dat is in verband met God gezien en gezet — door het woord Gods — het zegenend woord Gods — en door het gebed. Hier wordt de zin van de erkenning in het gezin, bij de maaltijd, van de gaven Gods als een huiselijke dienst van God gezien en verricht.
Het is met deze schriftgegevens voor ogen begrijpelijk dat het gezinsgebed allereerst — en soms ook allermeest — vorm gekregen heeft in het gebed (de dankzegging) bij de maaltijd.
Daarop letten we in een volgend artikel.

Kremer

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 mei 1970

De Wekker | 8 Pagina's

Het gezinsgebed (II)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 mei 1970

De Wekker | 8 Pagina's