Mondigheid.
Van het boek van prof. dr. ir. H. van Riessen, De Mondigheid en de machten, is de tweede druk verschenen ¹). Ik attendeer daar op verzoek van de uitgever gaarne op.
Met het woord „mondigheid" wil de moderne mens aanduiden, dat hij zich vrij voelt van allerlei machten, waardoor de vroegere mens zich gebonden wist. Mondigheid wijst op vrijheid, zelfstandigheid en onafhankelijkheid.
Zolang een kind onmondig is heeft het nog geen mond om zelfstandig op te treden. Het staat nog onder ouders of verzorgers en die sproken voor hem. Zij beslissen ook over hem. Het onmondige kind is nog niet vrij en zelfstandig. Dat wordt het pas, wanneer het mondig is geworden. Dan kan het voor zichzelf zijn mond gebruiken. Dan is het kind vrij en zelfstandig, natuurlijk altijd binnen bepaalde grenzen.
De moderne mens zegt van de vroegere mens, dat deze nog onmondig was. Die mens was nog afhankelijk van allerlei krachten. Hij was afhankelijk van natuurkrachten. Daar stond hij machteloos tegenover. In het bouwen van dijken trachtte hij de macht van het water tegen te gaan, maar het lukte niet altijd. Soms werden dijken opeens door de macht van het water weggespoeld. De moderne mens zegt: dat zal ons niet meer gebeuren! En hij werkt na de watersnoodramp van 1953 aan een machtig Deltaplan.
De vroegere mens was gebonden aan allerlei tradities en conventies. Hij bewoog zich er vaak in als in een harnas, maar hij brak er niet mee. Het hoorde nu eenmaal zo en het waren machten die hem bonden.
De moderne mens heeft er radicaal mee gebroken. Hij stoort zich niet meer aan tradities en gewoonten. Alle normen worden overboord gegooid. Men wil vrij zijn. Ouders kunnen vele jongeren niet meer irriteren dan te verwijzen naar hoe het vroeger was. Het verleden heeft als norm voor het handelen in het heden volkomen afgedaan.
De moderne mens heeft ook gebroken et de kerk, waaraan vroeger velen alen omdat het zo hoorde verbonden wan. Men wil bij de kerk niet meer horen t gewoonte. Als men het nog wil, wil en het alleen doen in vrije, ongebonden zuiver persoonlijke beslissing.
En ook God heeft voor velen afgedaan. God zegt hun niets meer. God is dood.
Dat heeft in de tweede helft van de vorige eeuw de duitse filosoof Friedrich Nietzsche al gezegd en betekent voor hem , de „de omkering van alle waarden". Nietzsche droomde zich de „Übermensch", de oppermens, de ideaalmens, die zijn eigen wetten stelt. Dat God dood is betekent, dat de mens zichzelf maakt tot God. We kunnen het ook omkeren: de mens maakt zich God en God wordt dood verklaard.
De moderne mens houdt geen rekening meer met God. God heeft afgedaan
In de wetenschap is God niet meer aan de orde. In de politiek gaat liet om welvaart, materiële zekerheid en het recht van de mens. God heeft men er niet bij nodig. In fabrieken en kantoren speelt God geen rol. De moderne mens heeft zich „vrij" gemaakt. Hij noemt zich „mondig".
Maar bij nader beschouwen blijkt die mondigheid toch zo groot nog niet te zijn.
Prof. Van Riessen wijst er op, dat de moderne mens weliswaar zeer machtig is, maar dat hij tegelijk een gevangene is van zijn eigen macht. Hij is mondig geworden in zijn heerschappij over de wereld, maar tevens voelt hij zich in hoge mate bedreigd en onzeker. Bij al zijn welvaart zijn onbehagen, onrust en onvrede zijn constante metgezellen. Verlost, zoals Marx dat noemde, van de vervreemding van de godsdienst, ervaart de moderne mens een nieuwe vervreemding, nl. t.o.v. zijn omgeving, van de natuur, de cultuur, zijn medemens, ja, van zichzelf. Verlost van de vrees voor de natuur en haar macht, is daarvoor in de plaats gekomen een diepe, existentiële zorg en angst.
De mens van vandaag ontplooit enorme machten, maar hij wordt er zelf de slaaf van. Het maaksel, dat de mens zelf gemaakt heeft, maakt zich van hem los met een zekere zelfstandigheid, bindt hem en keert zich tegen hem.
Van Riessen geeft daar verschillende voorbeelden van: Wie een telefooncentrale of een electriciteitscentrale betreedt, krijgt de indruk, dat hij geconfronteerd wordt met een bovenpersoonlijke, ja, onmenselijke macht, die ons haar weldaden schenkt op voorwaarde van onze afhankelijkheid. Zij lijken niet alleen autonoom, zij schijnen bovendien ons ook de wet te stellen. Dergelijke automatische machten laten ons geen vrijheid om anders te leven dan volgens hun wet. En wat de atoombom betreft, men kan er tegen toornen, maar hij is er en hij zal verder ontwikkeld worden. Men kan huiveren voor de macht van de rekenautomaat, die ons leven in hoge mate zal gaan dicteren, maar hij is er en hij zal nog machtiger worden.
De wetenschap vertoont iets dergelijks. Zij zegt ons, wie we zijn, wat er aan ons mankeert, wat we moeten slikken, wat we moeten worden, hoe ons dorp moet worden, wat er in de bijbel staat, wat we moeten besteden en wat besparen enz.
Gewezen kan worden op het automatisme van de organisatie. Ieder worstelt van tijd tot tijd in diepe wanhoop met de papieren macht van dit monster. Grote bedrijven, legers, departementen en andere massale groeperingen zijn onmogelijk zonder moderne organisatie, maar deze laat ons ook de tol betalen. Zij zet de mens in het gareel, laat hem geringe ruimte voor improvisatie en geeft geen gelegenheid om van het vastgestelde patroon van samenwerking ook eens een keer af te wijken.
Er gaan nieuwe goden heersen over de mens. Wie God verwerpt in zijn leven wordt een slaaf van nieuwe machten.
We hebben in de laatste oorlog gezien waar de „Übermensch" van Nietzsche ons gebracht heeft. Met afschuw sprak hij van de „lekenmoraal" der christenen. Zijn „Herrenmoraal" zou het ideaal zijn. Die „Herrenmoraal" heeft er toe geleid, dat miljoenen werden gebeuld, geschopt van vrijheid beroofd en vergast. De „Übermensch" laat niet anders toe dan dat alle anderen zijn slaven zijn.
De verwerping van God leidt tot verschrikkelijke slavernij. De vrijheid en de mondigheid van de moderne mens is zonder God slechts een waan.
De bijbel leert, dat de mens alleen in de dienst van God tot de ware vrijheid komt. God wil geen slaven van de mens. Hij wil hun vrijheid. Een vrijheid in zijn gemeenschap en in de gebondenheid aan zijn Woord. Vrijheid is nooit losbandigheid. Dat is juist de totale vernietiging van de vrijheid,
Christus maakt de mens vrij, omdat Hij hem weer brengt in de gemeenschap met God. Dan hebben principieel de machten geen macht meer over hem. Christus maakt vrij t.o.v. alle machten.
Maar dat wordt alleen beleefd door het geloof in Christus en in een leven uit zijn evangelie. Want anders worden de machten weer de baas. Ook christenen kunnen nog weer zo gemakkelijk slaaf van de machten worden, We moeten wel voortdurend waken en Christus bidden om zijn heerschappij over ons.
Zo alleen kunnen we staande blijven temidden van de dreigingen rondom ons. Geloof en hoop, geput uit het evangelie, zijn machtige wapenen.
Dat is de echte mondigheid. Alleen leven uit Christus en zijn evangelie. Dat is de zalving met de Geest, waarvan de apostel Johannes spreekt (1 Joh. 2: 20), En dan hebben we niet van node dat iemand ons leert (vs. 27), Dat is geen vrijbrief voor eigenwijsheid of eigen willigheid. Het betekent ook niet, dat een christen nooit meer iets te leren heeft. Maar het betekent wel, dat Hij aan Christus en zijn evangelie genoeg heeft.
Het is de mondigheid waarvoor ook de reformatie heeft gestreden.
Die mondigheid moet in de eerste plaats in de kerk beleefd worden.
De kerk bestaat uit mondige christenen, die vanuit het Woord tot mondigheid moeten worden opgevoed. Die mondigheid is een kostbaar goed. Zo gemakkelijk gaan andere machten over ons heersen. Dat is het gevaar, dat ook telkens weer dreigt in de kerk en niet alleen in de Roomse Kerk. En die mondigheid geldt zowel de zusters als de broeders. Paulus zegt dat geen macht over de gelovigen heersen mag. Staat dan in de vrijheid, waarmee Christus u heeft vrijgemaakt (Gal. 5: 1).
Alleen wanneer we door de Geest geleid worden kunnen we die vrijheid aan. Het wordt anders zo gemakkelijk een dienen van het vlees. En dan heersen weer de machten over ons.
Wanneer we mondige christenen zijn hebben we ook minder last van kleinzieligheden en onbenulligheden.
Moge de Geest ons leren te leven als mondige christenen en zo te staan in de wereld en in de kerk.
Oosterhoff
¹) Mondigheid en de machten, door H. van Riessen, tweede ongewijzigde druk, uitgave Buijten en Schipperheijn, Amsterdam.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 oktober 1970
De Wekker | 8 Pagina's