Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Generale synode van Rotterdam (7)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Generale synode van Rotterdam (7)

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

Kerk en recreatie
Op donderdagavond 16 september opende de praeses de achtste zitting van de generale synode. We zongen Ps. 25:2 en luisterden naar Ps. 119:105-112.
Deze avond was allereerst het rapport van deputaten voor kerk en recreatie aan de orde. Dit deputaatschap was door de vorige synode ingesteld. Het bleek uit hun rapport dat ze nog niet goed zagen waar precies hun taak ligt. Ze meldden dat ze een enquête hadden gehouden. Op grond van de resultaten van deze enquête hadden zij zich bezonnen op hun taak. Deze bezinning mondde uit in de volgende voorstellen:
„A.1. De kerkeraden voor te lichten over de problematiek, die ontstaat door het veranderende tijdbestedingspatroon en de groter wordende mobiliteit van de leden.
A.2. De kerkeraden in het algemeen en de kerkeraden in de recreatiegebieden in het bijzonder te vragen zich tijdig op deze problematiek te bezinnen en - waar nodig in samenwerking met genabuurde kerken - de zorg voor de mobiele leden op zich te nemen, en alle leden dringend te wijzen op hun verantwoordelijkheid voor hun vrije tijd en de beleving van hun christen-zijn ook buiten de eigen gemeente.
A.3. De kerken, waarvan leden vaak afwezig zijn als gevolg van de weekendrecreatie te vragen haar leden zo nodig een reisattestatie te verstrekken en daarvan kennis te geven aan de kerken waar deze leden de weekends doorbrengen.
B.1. Uit te spreken, dat het deputaatschap Kerk en Recreatie in de huidige samenstelling niet aan zijn opdracht kan voldoen en op grond daarvan:
deputaten van hun opdracht te ontheffen en voor zover nodig andere deputaatschappen, die daadwerkelijk hulp kunnen verlenen op deze arbeid te attenderen (c.q. voor deze arbeid te instrueren) dan wel:
het deputaatschap Kerk en Recreatie aan te vullen met leden van de deputaatschappen Adma, Kerkbouwaangelegenheden, Evangelisatie en dit vergrote deputaatschap te machtigen tot hulpverlening, zonodig met bijstand van genoemde deputaatschappen, aan kerken, die deze hulp behoeven."

Tevens werd behandeld een instructie van de P.S. van het Zuiden: „De gen. synode machtige deputaten voor Kerk en Recreatie om fin. steun te verlenen aan die kerken in de recreatiegebieden, die bij het opvangen van recreanten voor bijzonder zware lasten gesteld worden." Commissie II stelde voor de bovengenoemde voorstellen sub A niet over te nemen, maar de kerkeraden, eventueel de classis, te wijzen op hun roeping in deze. Wel stelde de commissie voor om over te gaan tot opheffing van het deputaatschap.
T.a.v. de instructie van het zuiden merkte de commissie op: het behoort niet tot de opdracht van deze deputaten om fin. steun te verlenen. Hier ligt allereerst een taak voor deputaten Evangelisatie of voor die van Onderlinge Bijstand, eventueel F.S.K.
Uit de bespreking noteren we een opmerking van ds. P. op den Velde: jammer dat deputaten niet aangeven hoe ze de voortgang van het werk zien. Het commissierapport maakt de zaak niet duidelijker. We zitten in de mist. Oud. F. de Ronde (Haamstede) vond dat het commissierapport negatief was gesteld. We staan nog maar aan het begin van de moeilijkheden m.b.t. de recreatie. In Haamstede wonen 5000 mensen, maar in vacantietijd in 1970 was dit aantal 60.000 en in 1971 100.000. In 1970 hadden we 650 kerkgangers en in 1971 800- 950. Eén procent van de recreanten komt in onze kerk. We hebben de taak om de mensen op te vangen. Dit kost geld. We moeten een grotere kerk huren. Het is niet waar dat dit meerdere inkomsten meebrengt. Vacantiegangers gaan er van uit: eigen plaatselijke kerk gaat voor.
Na enige bespreking blijkt dat 12 leden voor opheffing van het deputaatschap zijn. De meerderheid wil dat dit deputaatschap zal blijven staan. Daarom wordt de zaak verwezen naar de commissie, die met een nieuw voorstel zal komen.

Evangelisatie
Vervolgens was het rapport van Evangelisatiedeputaten aan de orde. Deputaten hadden een 10 pagina's tellend rapport ingediend. Uitvoerig werd het werk van de verschillende secties verslagen. Een belangrijk element in hun rapport was het voorstel om een vrijgestelde aan te stellen.
„Deputaten menen dat het aanstellen van een dergelijke kracht dringend noodzakelijk is. Op de oude voet voortgaande blijven we ons bewegen in een vicieuze cirkel: omdat er geen geld voor is kunnen we te weinig doen aan de activering en instructie van de kerken, en omdat de kerken te weinig evangelisatie-minded zijn is er te weinig geld voor de bijzondere projecten.
Deputaten willen dan ook de synode vragen hen te machtigen een hogere bijdrage te vragen van de kerken om daardoor te kunnen komen tot het benoemen van een vrijgestelde, die zijn tijd en deskundigheid zal kunnen inzetten voor het stimuleren, instrueren en begeleiden van het evangelisatiewerk van de kerken. Het is onze overtuiging dat alleen op deze wijze de eerste taak van ons deputaatschap werkelijk tot zijn recht kan komen."
Commissie II maakte verschillende critische opmerkingen n.a.v. dit rapport.

We noteren:
„T.a.v. het instructie-orgaan „Ga" is uw commissie van mening, dat het gevaar van tweeslachtigheid aanwezig is: instructies kunnen door discussies van kracht beroofd worden. Uw commissie stelt u voor, deputaten er op te wijzen dat hunnerzijds controle over en principiële begeleiding van te plaatsen en geplaatste discussies in dit kerkelijk orgaan beslist nodig is."
T.a.v. de opmerking van deputaten dat hun tweede taak - steun aan het evangelisatiewerk - meer accent heeft gekregen dan hun eerste: het evangelisatieminded maken van de kerken merkte de commissie op:
„Wat betreft IIIC blz. vv. van het rapport is uw commissie het volkomen eens met de mening van deputaten, dat hun tweede taak in de practijk meer accent heeft gekregen dan hun eerste.
Uw commissie acht het juist en juicht het toe, dat deputaten hierin verandering willen brengen.
Minder juist is het echter, dat deputaten nu deze eerste taak willen delegeren aan een „vrijgestelde".
Zo komt het zwaartepunt te liggen aan de „top", bij de „specialist(en)", iets wat deputaten juist niet wensen!
Uw commissie is van mening, dat deputaten zelf, bij de uitvoering van hun taak, intensiever gebruik kunnen maken van de middelen, die hun ten dienste staan, dan tot nu toe geschied is, namelijk:
a. instructie-orgaan „Ga" of andere literatuur (bijv. regelmatig aan kerkeraden en verenigingen toezenden).
b. classicale deputaten (meer instrueren om hun werk te intensiveren).
c. studieconferenties (met werkers en evangelisatie- ouderlingen)."

Een andere opmerking:
„Uw commissie hield zich bezig met het karakter van de diensten, die worden gehouden op campings: kerkdiensten, evangelisatie-samenkomsten.
Gelet op de bezwaren, die verbonden kunnen zijn aan de vormgeving van dergelijke diensten als „kerk"diensten, acht uw commissie het gewenst, dat de synode aan deputaten opdracht geeft, zich hierop te bezinnen en de kerkeraden daarover te adviseren."

Een brede bespreking volgde, waaraan werd deelgenomen door oud. de Geus; ds. Hilbers; ds. Kievit; diaken Huyser; oud. Geleijnse; ds. Brienen; ds. de Jong. De meeste sprekers constateerden dat het rapport aan de trieste kant was. Oud. de Geus vond het verheugend dat deputaten willen komen tot ombuiging van hun beleid en de plaatselijke kerkeraden willen instrueren. Oud. Geleijnse vroeg: hoe komt het toch dat deze zaak niet meer in onze kerken leeft? Is een evangelisatiepredikant nodig om de gemeente op te roepen tot een getuigend leven? Dat is toch de taak van elke predikant.
Drs. Brienen merkte op: de mineur-toon van het rapport laat de nood voelen; niet alleen de fin. maar vooral de geestelijke nood.
Het is inmiddels negen uur geweest. Een vergadering van twaalf uur is het uiterste wat gevraagd mag worden. Afgesproken wordt dat evangelisatiedeputaten de volgende week weer aanwezig zullen zijn om dan de vragen te beantwoorden.
Ds. J.H. Velema ging voor in gebed.

Bezwaarschriften
Vrijdagmorgen 17 september. De negende zitting wordt geopend. De preases laat zingen Ps. 43:3, leest Efeze 1:15 - 23 en gaat voor in gebed. Ds. P. op den Velde blijkt vervangen door ds. G. Leendertse. Oud. Baars is weer present, enkele dagen vervangen door zijn secundus oud. van Heteren.
De bespreking over de bezwaarschriften, die ingebracht zijn tegen het besluit van de vorige synode m.b.t. het kiesrecht van de gemeente wordt voortgezet.
De prae-adviseurs krijgen allereerst het woord.
Prof. dr. P. Versteeg levert een exegetisch betoog. Hij komt tot drie conclusies:
1. de Schrift spreekt van de eigen plaats van de vrouw tot de man: onderdanigheid van de vrouw;
2. deze eigen plaats van de vrouw heeft consequenties voor haar optreden in de gemeente;
3. de teksten, die spreken over de verhouding man-vrouw spreken niet expliciet over de verkiezing van ambtsdragers.

De verkiezing van ambtsdragers wordt niet op één wijze beschreven. Hand. 1:26 - door het lot, terwijl Titus ambtsdragers aanstelt. Beslissend is Efeze 4:11: De verhoogde Christus heeft de ambten gegeven, in haar keuze moet de gemeente de gaven onderkennen. Zo komen we boven het dilemma regeren/adviseren uit. Is deze daad een daad waarbij de zusters van de gemeente zich stellen boven de broeders?

Prof. dr. B.J. Oosterhoff heeft weinig nieuws meer aan deze zaak toe te voegen na de bespreking in 1968. Als er onrust is in de gemeente worden er aan beide kanten grote fouten gemaakt. Ondanks verschil is er een diepe eenheid: allen willen het Woord Gods volgen. Het gaat niet om het invoeren van wereldse dingen. Het Schriftmateriaal speelt een grote rol. Hij wijst op Galaten 3:28. Deelnemen aan de verkiezing is geen regeren en geen adviseren, maar een onderkennen dat deze gaven aan de gemeente zijn gegeven, onderdanigheid is er alleen in de sfeer van het huwelijk. Met elkaar vormt men een eenheid in de gemeente van Christus. De vrouw staat in een gelijkberechtigde positie. In de eerste 150 jaar van de christelijke kerk was haar positie een andere dan nu.

Prof. dr. J. van Genderen wijst er op dat we ons moeten concentreren op het appèl. Volgens art. 31 K.O. is de bewijslast bij hen, die bezwaard zijn. We behoeven niet alles over te doen. In het meerderheidsrapport vindt hij een manco. Verschillende zaken worden wel genoemd, maar komen niet goed uit de verf. Men had zich moeten richten op de hoofdzaak. Het rapport moet z.i. terug naar de commissie.

Dr. W. van 't Spijker voorzitter van de commissie wil een lans breken voor het rapport. We zijn door de bestudering van deze zaak in aanraking gekomen met het wezen van de kerk. Efeze 4 is door de Reformatoren weer ontdekt. Approbatie is geen middel van de tucht, maar rudiment van het kiesrecht van de gemeente. Het rapport noemt de verkiezing een middelmatig ding, omdat deze niet behoort tot de dingen, die in de Schrift zijn aangewezen. Als men zegt: de eenheid wordt geschaad, wil hij er op wijzen dat we met formele eenheid niet zijn geschaad, maar dat geestelijke eenheid het belangrijkste is.

Ds. J.H. Velema dient vervolgens een voorstel in, gevolgd door oud. D. Koole. Ds. J. Kievit persisteert bij zijn voorstel: vooralsnog het besluit handhaven, maar een studiecommissie benoemen over de positie van de vrouw in de gemeente. Ds. J. Brons dringt er op aan dat serieus aandacht wordt gegeven aan de bezwaarschriften. Drs. T. Brienen had een voorstel, dat hij intrekt nu hij het voorstel van ds. Velema heeft gehoord; hij stelt enkele amendementen voor, die door de indiener van voorstel worden overgenomen op één na.
De praeses acht het juist voor we verder spreken dat de voorstellen van ds. J.H. Velema en ds. J. Kievit worden gestencild en in het begin van de middagvergadering aan de orde worden gesteld.
Dit gebeurt, 's Middags wordt uitvoerig gesproken over het voorstel. Verschillende broeders mengden zich in de discussie, die in sommige momenten een verward karakter kreeg. Uiteindelijk brengt de praeses de voorstellen van het minderheidsrapport allereerst in stemming „Het besluit van 1968 te herroepen". Dit voorstel wordt met 9 stemmen verworpen. Het voorstel ds. J.H. Velema komt hierna aan de orde. Het voorstel in z'n geheel luidde, nadat de voorsteller amendementen van ds. Brienen en oud. Koole had verwerkt aldus:

De Generale Synode,
kennis genomen hebbend
van het appèl van 20 kerkeraden tegen de beslissing van de synode van Hilversum '68/'69 m.b.t. het kiesrecht der gemeente (Acta, art. 220)
constaterende
1. dat in al deze bezwaarschriften uitgegaan wordt van de gedachte dat het deelnemen van de zusters aan verkiezing van ambtsdragers een regeerdaad is;
2. dat in dat licht vele teksten genoemd worden, die wijzen op het feit dat de vrouw een andere plaats heeft in de N.T.-ische gemeente dan de man;
3. dat in vele bezwaarschriften de vrees wordt uitgesproken dat door genoemd besluit de rechte weg is verlaten; de onrust zal toenemen en de eenheid wordt geschaad;
overwegende
1. dat in deze bezwaarschriften niet met de Schrift is aangetoond dat het deelnemen van de zusters aan de verkiezing van ambtsdragers een regeerdaad is;
2. dat daarom de aangevoerde teksten geen bewijs zijn voor de onjuistheid van het besluit van 1969;
3. dat in de bezwaarschriften niet is aangetoond, dat het besluit van Hilversum 1968/'69 in strijd is met Schrift en Belijdenis en Kerkorde;
overtuigd
1. van de ernstige bedoeling van de synode van Hilversum '68/'69, die recht wilde doen aan de positie van de vrouw in de N.T.-ische gemeente;
2. van de ernstige bezorgdheid van de bezwaarde kerkeraden;
3. dat deze zaak niet gezien mag worden als een toegeven aan een verkeerde emancipatie-begeerte of als een eerste stap op de weg naar het toelaten van de vrouw tot het bijzondere ambt;
spreekt uit
1. geen vrijmoedigheid te hebben de zusters der gemeente van de verkiezing der ambtsdragers weer uit te sluiten;
2. dat het verschil van inzicht gezien moet worden als een zaak van verschillende toepassing van de Heilige Schrift, die deze medewerking der zusters aan de verkiezing niet uitdrukkelijk gebiedt noch verbiedt;
3. dat de kerken bij verschil van inzicht elkaar moeten dragen in de geest der liefde en in een sfeer van vertrouwen, luisterend naar en zich buigend onder Gods Woord;
besluit
1. de beslissing van de synode '68/'69 t.a.v. het kiesrecht der gemeente te handhaven en de bezwaarschriften van de 20 kerkeraden af te wijzen;
2. daarvan mededeling te doen aan deze kerkeraden in een uitvoerig schrijven, waarin nader ingegaan wordt op de bezwaren;
3. de kerken - door publicatie van dit besluit - op te wekken om bij verschil van inzicht in enigheid des Geestes samen te leven naar de eis en norm van Gods Woord.
en besluit tevens
ter effectuering van deze beslissing de commissie op te dragen een schrijven op te stellen waarin:
a. nader ingegaan wordt op de Schriftgegevens zoals ter Synode gedaan is;
b. uitgesproken wordt, dat de Synode zich bewust is geweest dat t.a.v. deze zaken, willen zij in de kerken als geheel met vrucht kunnen functioneren en het geestelijk leven ten goede komen, er vanuit de Schrift een grote mate van overeenstemming tussen de kerken moet bestaan.

In de bespreking was gebleken dat sommigen bezwaar maakten tegen dit voorstel omdat datgene wat onder „overtuigd" en „spreekt uit" niet voldoende gefundeerd is in het rapport. De voorsteller bleek daarom bereid om zijn voorstel in fasen aan de orde te stellen t/m overwegende. Als de commissie dan een nieuw rapport heeft gemaakt komt de rest aan de orde. Verschillende broeders hadden er nl. op aangedrongen dat verschillende elementen uit het prae-advies van prof. Versteeg zouden verwerkt worden in het rapport. Maar andere broeders waren weer tegen de uitkleding van dit voorstel. Zij meenden dat nu de beslissing moest vallen, hoewel het minderheidsrapport reeds verworpen was.
Ds. J. Kievit trok zijn voorstel in, hoewel hij ook bezwaren had tegen het voorstel-Velema. Uiteindelijk werd het uitgeklede voorstel-Velema met 7 stemmen tegen aangenomen. Dit betekende dat het rapport over de bezwaarschriften teruggewezen werd naar de commissie met het verzoek om verschillende elementen uit de bespreking van vanmorgen op te nemen in het rapport. Het herziene en verduidelijkte rapport kan dan als basis dienen voor het antwoord op de bezwaarschriften. Aan het einde van de bespreking memoreerde de praeses dat we lang over deze zaak hebben gesproken. Een en ander moge ten voorbeeld zijn hoe we in de kerk met elkaar samen kunnen leven.
Dit was tegelijk het einde van de eerste volle vergaderweek. Na de behandeling van deze zaak sloot de praeses de vergadering. De assessor dr. W. van 't Spijker ging voor in gebed. Intussen was aan het eind van de morgenvergadering nog behandeld de zaak van

Diakenen ter meerdere vergadering
Het Noorden had een instructie ingediend, luidend: „De Generale Synode neme de voorlopige gedragslijn inzake de afvaardiging van diakenen naar de meerdere vergaderingen opnieuw in studie (zie art. 141 sub 1 K.O.)". Ook deputaten ADMA hadden over de diakenen ter meerdere vergadering een opmerking gemaakt in hun rapport.
Commissie VI was van oordeel dat een tijdslimiet van negen jaar meer dan voldoende moet zijn om tot een definitieve gedragslijn te komen, nu sinds 1962 een voorlopige regeling wordt gehandhaafd.
Ds. G. Bilkes merkte op dat de motieven voor verandering niet naar voren zijn gekomen; het is niet duidelijk gemaakt of het voldoende of onvoldoende werkt zoals de regeling nu is; er is niet gebleken dat een correctie moet worden toegepast.
Oud. Drieënhuizen legde sterk de nadruk op de gelijkheid van de ambten en pleitte om die reden voor verbreding van de afvaardiging.
Diaken Huizer vond het jammer dat in de instructie van het Noorden de motivering gemist wordt. De tijd is toch wel gekomen om bezig te zijn met „toerusting van de gemeente". Hij pleitte voor een betere plaats voor de diakenen op de meerdere vergaderingen.
Prof. Velema herinnerde er aan dat de voorlopige regeling bij gebleken noodzakelijkheid kan worden uitgebreid. Is die noodzakelijkheid gebleken?
Drs. Brienen wees er op dat men in de instructie niet meer moet lezen dan er in staat. Om practische redenen werd destijds een voorlopige regeling aangenomen. Die voorlopige regeling kunnen we nu eens nader bekijken.
De synode besloot een commissie te benoemen die tot taak krijgt in de komende maanden de nadere voorlopige gedragslijn in studie te nemen. Op de januari-zitting van de synode kan deze zaak dan nader worden besproken.

Commissies
Op voorstel van het moderamen werden nog twee commissies benoemd.
Commissie VIII, die tot taak heeft te oordelen over bezwaarschriften van Urk en Zwartsluis tegen een beslissing van de P.S. v.h. Noorden; Samenroeper dr. W. van 't Spijker; ds. H. Biesma rapporteur; ds. M.C. Tanis; oud. Th. v. Dolderen; oud. D. Koole; oud. F. de Ronde; adviseur prof. dr. J. van Genderen. Commissie IX (bezwaarschriften uit Aalten en Den Helder): Drs. T. Brienen, samenroeper; ds. J. Kruis, rapporteur; ds. P. op den Velde; ds. M. Vlietstra; oud. K. Geleijnse en oud. M. Koole; adviseur prof. dr. W.H. Velema.

De tweede week
Dinsdag 21 september. Opnieuw hebben de afgevaardigden zich naar de Maasstad begeven. We begroeten elkaar weer hartelijk en nemen kennis van allerlei stukken, die op hun tafel liggen. Er lijkt aan de papierstroom geen einde te komen.
De praeses opent de vergadering. De broeders zingen Ps. 122:3. De onberijmde psalm wordt voorgelezen. Na gebed wordt appèl gehouden. De brs. Duindam, D. Koole en A. Baars blijken vervangen te zijn door hun secundi. De broeders Douglas en Neerbos zijn voor het eerst ter vergadering en betuigen door op te staan instemming met de belijdenis.
Van de fam. v.d. Meiden is een dankbetuiging ontvangen voor de brief en attentie hun moeder gezonden. De praeses attendeert op de rozen die door Aalsmeer zijn verzorgd. We zijn erkentelijk voor deze geste.

Hulpverlening binnen- en buitenland
Dit in 1968 gereorganiseerde deputaatschap rapporteerde dat men een project had gevonden om te financieren. Het is de bedoeling dat een landbouwdeskundige wordt uitgezonden naar Mamasa. Getracht zal worden een academicus met tropenervaring aan te trekken. Deputaten hadden ook een nota ingediend „Bezinning op de Schriftuurlijke roeping van de Kerken tot hulpverlening buiten onze grenzen".
Commissie VI hoopte dat de plannen spoedig gerealiseerd kunnen worden. Voor de nota was zij dankbaar omdat daarin duidelijk is gepubliceerd welke houding iedere christen dient in te nemen ten opzichte van hulp aan de naaste in nood.
In de bespreking toonden de afgevaardigden zich dankbaar voor wat gedaan kon worden, hoewel het deputaatschap nog maar kort aan het werk is. Wel werd in de bespreking de waarschuwing gehoord dat deze hulpverlening geen verlengstuk van de zending mag worden. Die schijn heeft het, al behoeft dit niet.
Veel aandacht kreeg in de bespreking de mededeling van deputaten dat zij zich tot de Internationale Christelijke Handreiking hadden gewend met het verzoek zich niet meer rechtstreeks om financiële steun tot de kerkeraden te wenden doch haar projecten aan deputaten voor te leggen.
In mei 1969 had het deputaatschap zich tot de kerkeraden gewend en hen opgewekt alleen verzoeken om steun van dit deputaatschap te honoreren en aan die van anderen geen gevolg te geven.
Ds. J.H. Velema maakte critiek op deze handelwijze en vond dit niet terecht. Het is volkomen juist dat men voor bepaalde projecten overleg vraagt tussen deputaten en I.C.H. Maar hij achtte het niet juist om de I.C.H. te verbieden steun te vragen voor reeds lopende projecten waarvoor men jaarlijks geld nodig heeft.
De voorzitter van deputaten, ds. Jac.J. Rebel, was dankbaar voor de waardering en onderstreepte nog eens dat het een bijzonderheid is binnen drie jaar een project te hebben gevonden, dat voor onze kerken realiseerbaar is. Wat I.C.H. betreft - ds. Rebel antwoordde dat het verzoek aan I.C.H. gebaseerd was op het besluit van de vorige synode - art. 206 - „een algemeen beroep op de offervaardigheid der kerken voor onderdelen van enige kerkelijke arbeid mag alleen worden gedaan door of met instemming van de daarvoor bestaande deputaatschappen" (b), waaraan voorafging „een algemene collecte in de kerken ten behoeve van plaatselijke of regionale belangen mag alleen worden uitgeschreven door de deputaten voor hulpverlening in binnen- en buitenland, die terzake van hun beleid in, deze verantwoordelijk zijn aan de generale synode" (a).
Ds. Velema was echter van mening dat dit besluit ten onrechte werd gebruikt in deze zaak. Het raakt hier nl. geen collecte en het gaat hier niet om direct kerkelijke arbeid.
Het bleef echter een geschilpunt in de bespreking. Ds. Velema diende hierna een voorstel in om te komen tot de mogelijkheid van een jaarlijkse steunaanvrage van I.C.H. zonder door een deputaatschap daarin gehinderd te worden. Hij motiveerde dit door te wijzen op het feit dat we in I.C.H. een prachtige gelegenheid hebben om iets te doen voor medechristenen in het buitenland. We moeten niet te eng zijn in deze dingen. Jaar en dag heeft men geroepen om wat te mogen doen. We moeten het ene doen - collecteren voor het deputaatschap Hulpverlening - en het andere niet nalaten: de I.C.H. steunen.
Het door meerderen gesteunde voorstel werd verwezen naar de commissie die met aanwezige deputaten dit voorstel zullen bekijken. Twee dagen later werd na gezamenlijk overleg, inclusief de voorsteller het volgende voorstel aangenomen:

De commissie stelt U voor onderscheid te maken tussen
a. Projekten die door de I.C.H. kunnen worden aangebracht;
b. Akties en kollekten in verband met bepaalde kalamiteiten waarvoor I.C.H. een inzameling plant;
c. Jaarlijkse steunaanvrage m.b.t. reeds langlopende projekten.

Op grond hiervan stelt de commissie de Synode voor het volgende te besluiten:
1. Door I.C.H. kunnen projekten worden aangebracht welke door het deputaatschap „Hulpverlening binnen- en buitenland" worden bezien of zij passen in het schema van opdracht en planning;
2. Wanneer I.C.H. in verband met bepaalde kalamiteiten akties of kollekten plant verdient het aanbeveling, gezien onze kerkelijke participatie in de I.C.C.C. dat I.C.H, hiervan mededeling doet aan deputaatschap „Hulpverlening binnen en buitenland" opdat dit deputaatschap deze akties c.q. kollekten bij de kerken aanbeveelt;
3. T.a.v. een jaarlijkse steunaanvrage met betrekking tot reeds langlopende projekten kan de I.C.H. zich, na overleg met dep. „Hulpverlening binnen- en buitenland" over het tijdstip, rechtstreeks tot de kerken blijven wenden.

I.C.H. kan zich dus voortaan tot de kerkeraden wenden evenals deze organisatie zich richt tot kerkeraden van andere kerken. En onze kerkeraden kunnen en mogen aan een dergelijke steunaanvraag voldoen.

J.H.V.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 oktober 1971

De Wekker | 8 Pagina's

Generale synode van Rotterdam (7)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 oktober 1971

De Wekker | 8 Pagina's