Aangepaste theologie (2)
In het eerste artikel naar aanleiding van het boek van prof. Velema over de theologie van prof. Kuitert zagen we, dat prof. Velema een duidelijk uitgangspunt kan aanwijzen in de theologie van prof. Kuitert. Dat uitgangspunt ligt in de leer omtrent God. Prof. Kuitert ziet God als de Bondgenoot-God, waarbij alle nadruk valt op het omgaan van God met de mens. Dit uitgangspunt heeft vérgaande konsekwenties. Door prof. Velema worden die konsekwenties duidelijk aangegeven. Allereerst springt in het oog de konsekwentie met betrekking tot de leer omtrent de Heilige Schrift. Aan deze konsekwentie zijn het derde en het vierde hoofdstuk gewijd. Graag proberen we in dit artikel weer te geven wat in die hoofdstukken gezegd wordt.
Omdat God de Bondgenoot-God is, vindt - volgens prof. Kuitert - de openbaring plaats in de bondgenootschappelijke omgang. Die openbaring komt tot ons als overlevering - met een vreemd woord „traditie" - en is de neerslag van de ervaring, die mensen opdeden in de omgang met de Bondgenoot-God. Die traditie mag nu evenwel niet zo maar blijven liggen. Ze moet aan ieder nieuw geslacht worden doorgegeven en door ieder nieuw geslacht in de eigen omstandigheden en met het eigen kultuurpatroon worden toegeëigend. Dit betekent, dat de waarheid nooit in onveranderlijke formuleringen ingaat. De waarheid is in haar formuleringen altijd veranderlijk. Het gaat in de Schrift dan ook niet om bepaalde formuleringen, maar om een bepaalde zaak, nl. de bondgenootschappelijke omgang.
Hierbij gaat prof. Velema indringend in op de scheiding, die prof. Kuitert maakt tussen „zaak" en „verpakking" in de openbaring van de Schrift - een scheiding, die voortvloeit uit de concentratie op de bondsgenootschappelijke omgang. Altijd is de traditie historisch verpakt. Men mag, volgens prof. Kuitert, die verpakking niet normatief achten. Wie dat doet en de verpakking gaat canoniseren, doet te kort aan het historisch karakter van de waarheid. Daardoor kan zo iemand ook niet meer verstaan, wat hij leest. Telkens moet voor ogen gehouden worden, wat de „zaak" is. De zaak ligt in de geschiedenis van Jezus Christus, zoals die in haar betekenis .ons wordt overgeleverd. Hier is de relatie met de leer omtrent God heel duidelijk. Zoals door prof. Kuitert het zijn van God gereduceerd, wordt tot Bondgenoot- zijn, zo wordt door hem de betekenis van de traditie gereduceerd tot het bondgenootschap, zoals dat in Jezus Christus unieke gestalte kreeg.
De praktische konsekwentie hiervan is, dat men zich niet meer op de letter van de Schrift beroepen kan. De letter is immers altijd „verpakkingsmateriaal". Alleen de zaak, dat is Jezus zelf, heeft kracht. De vraag is dan, welk houvast we hebben aan wat er staat in de Schrift. Terecht wijst prof. Velema tegenover deze gedachte op 1 Kor. 15:1-3, waar Paulus sterke nadruk legt op de bewoordingen, waarin hij de verkondiging van het evangelie heeft gebracht. Hoe is het mogelijk de letter en de zaak zo van elkaar los te maken als prof. Kuitert doet? Verliest men bij het „wegwerpen" van de „verpakking" toch niet altijd een stuk van de zaak zelf? De konklusie, waartoe prof. Velema komt, is, dat bij de opvatting van prof. Kuitert het geschreven Woord ondergewaardeerd en het aktuele gebeuren van Gods Zelfopenbaring in de bondgenootschappelijke omgang overgewaardeerd wordt.
Daar hangt mee samen, dat voor prof, Kuitert de canon van de Bijbel niet is afgesloten. De klassiek-gereformeerde opvatting is, dat de canon een gesloten karakter draagt. Gods openbaring aan de mens is af. Er komt niets bij en er hoeft niets bij te komen. Natuurlijk doet God steeds op nieuwe wijze en onder nieuwe omstandigheden delen in het heil, waarvan de openbaring spreekt. Dat is evenwel geen nieuwe of verdere openbaring. Daar tegenover stelt nu prof. Kuitert, dat er telkens nieuwe „ontvouwingen" van de openbaring moeten komen. Paulus en Johannes hebben ook niet alles van Jezus kunnen zien en belijden. Wij moeten vandaag voor onze wereld en in onze taal de betekenis van Gods bondgenootschappelijke daad in Jezus onder woorden brengen. De waarheid is nooit áf.
Hier ontvangt de mens een belangrijke plaats in het proces van de Zelfopenbaring van God. Dat is de slotsom, waartoe prof. Velema moet komen. De mens draagt met zijn eigentijdse kennis van God wezenlijk bij aan wat God van Zichzelf openbaart. Hier blijft niet alleen niets over van de gedachte van de gesloten canon uit de klassiek-gereformeerde theologie, het betekent ook, dat God door de „inbreng" van de mens zijn soevereiniteit verliest. Prof. Velema heeft heel duidelijk gemaakt, dat het om niet geringe zaken gaat! Met prof. Velema is vast te houden aan het gesloten karakter van de canon. Dat betekent tevens, dat we een formele zijde van het gezag van de Schrift erkennen. Daarmee bedoelen we, dat de Schrift óók gezag heeft in de wijze, waarop de openbaring ons in die Schrift beschreven is. Deze formele zijde kan niet als een „verpakking" van de „zaak" zelf worden losgemaakt.
J.P. Versteeg
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 december 1971
De Wekker | 8 Pagina's