Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Hoe lezen wij Genesis 2 en 3? (2)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hoe lezen wij Genesis 2 en 3? (2)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

We zagen in ons eerste artikel wat voor prof. Oosterhoff het uitgangspunt is in zijn boek over het verstaan van Genesis 2 en 3: We mogen de Schrift nooit anders verstaan dan zij zelf verstaan wil worden. In het tweede en derde hoofdstuk van het boek wordt duidelijk gemaakt, dat er tal van opvattingen zijn, waarbij aan dit uitgangspunt geen recht gedaan kan worden. Zowel typisch theologische opvattingen komen daarbij aan de orde, alsook opvattingen, die sterk beïnvloed zijn door de natuurwetenschap.
Zo heeft men Genesis 2 en 3 allegorisch willen verstaan. De Joodse wijsgeer Philo is op deze weg voorgegaan. Hij vatte de boom des levens op als een aanduiding van de volmaakte deugd. Deze boom stond in het midden van de hof, omdat de deugd de centrale plaats inneemt. De boom der kennis van goed en kwaad was een aanduiding van de slechtheid. De slang was een aanduiding van de zinnelijke begeerte. Binnen de allegorische verklaringswijze zijn tal van variaties mogelijk. In onze tijd heeft die verklaring weer andere trekken dan in de tijd van de kerkvaders of in de tijd van Philo. Altijd gaat het evenwel bij de allegorische verklaring van Genesis 2 en 3 om een openbaring van de zonde en de nood van „de" mens in het algemeen. Tegelijk is dan duidelijk, dat bij deze verklaring geen recht gedaan wordt aan wat de Schrift in Genesis 2 en 3 over zichzelf zegt. We zagen reeds, hoe prof. Oosterhoff met klem stelt, dat wie recht wil laten wedervaren aan het eigen bedoelen van de Schrift met betrekking tot Genesis 2 en 3, moet honoreren, dat het in Genesis 2 en 3 maar niet gaat om de mens in het algemeen, maar om de bepaalde mens, die aan het begin van de geschiedenis van de mensheid stond.
Overeenkomstig is de situatie bij de mythologische verklaring. Bij deze verklaring gaat men ervan uit, dat de geschiedenis van Genesis 2 en 3 geput is uit oud-oosterse bronnen van mythologisch karakter. Net zo min als die oudoosterse mythen ons spreken van feiten aan het begin van de geschiedenis van de mensheid, zou dat ook in het Bijbelverhaal, dat aan de mythen ontleend is, het geval zijn. Vanuit zijn uitgangspunt kan prof. Oosterhoff - terecht - onmogelijk een verklaring in deze richting zoeken.
Vanuit zijn uitgangspunt kan hij evenwel ook niet meegaan met de z.g, „letterlijke" verklaring van Genesis 2 en 3. Bij deze verklaring ziet men in Genesis 2 en 3 een exacte, „fotografische" beschrijving van wat aan het begin van de geschiedenis van de mensheid plaatsvond. Het paradijs heeft dan in letterlijke zin ergens ten oosten van Palestina gelegen. De boom des levens en de boom der kennis van goed en kwaad zijn werkelijke bomen geweest. Het verbod van God om van de boom der kennis van goed en kwaad te eten is letterlijk zo gegeven. De vrouw is werkelijk door God uit de rib van Adam geschapen. De slang is een werkelijk dier geweest en heeft inderdaad gesproken met verstaanbare woorden, enz. Deze opvatting werd door de synode van de Gereformeerde Kerken van Assen in 1926 geijkt tot de enig schriftuurlijk aanvaardbare opvatting.
Bij deze opvatting zegt men de Bijbel letterlijk te willen nemen naar wat er staat. Prof. Oosterhoff heeft evenwel duidelijk aangetoond, dat men - hoezeer men ook pleit voor een letterlijk nemen van wat er staat - dat in werkelijkheid toch niet doet. Allen, die Genesis 2 en 3 letterlijk willen verstaan, zien toch het inblazen van de adem des levens in de neusgaten van de mens door God (Gen. 2, 7) niet als letterlijk zo gebeurd. Ze zien ook allen de mededeling in Gen. 3, 21, dat de HERE God voor Adam en zijn vrouw kleren van vellen maakte en hen daarmee bekleedde, als niet letterlijk bedoeld. Ook Calvijn vindt het in betrekking tot God een vreemde gedachte, dat God als een soort kleermaker gezien zou moeten worden. Niemand, die de letterlijke verklaring voorstaat, neemt dus alles letterlijk. Terecht kan dan prof. Oosterhoff evenwel vragen, waaraan iemand het recht ontleent om het één wel letterlijk en het ander niet letterlijk te nemen. Ook hier gaat het uitgangspunt, dat prof. Oosterhoff nam in het zelfgetuigenis van de Schrift, ten volle functioneren. Dat in Genesis 2 en 3 tal van gegevens niet letterlijk opgevat kunnen worden, is het bewijs, dat naar het bedoelen van Genesis 2 en 3 zelf, deze hoofdstukken niet letterlijk opgevat moeten worden. Hoe prof. Oosterhoff deze hoofdstukken dan wel opvat, komt in het tweede gedeelte van het boek aan de orde. We komen daar ook nog op terug. Onzes inziens heeft prof. Oosterhoff duidelijk gemaakt, dat Genesis 2 en 3 zelf het onmogelijk maken, niet alleen de allegorische en de mythologische, maar ook de z.g. „letterlijke" verklaring te volgen. Daarbij onderstrepen we nogmaals, dat het verzet van prof. Oosterhoff tegen de letterlijke verklaring niets afdoet van zijn overtuiging, dat ons in Genesis 2 en 3 feiten uit het begin van de geschiedenis van de mensheid beschreven worden.

Aan het eigen bedoelen van de Schrift wordt ook geen recht gedaan, wanneer men een bepaalde natuurwetenschappelijke theorie - hoe algemeen aanvaard ook - bepalend liet zijn voor het verstaan van Genesis 2 en 3. We mogen niet voorbijgaan aan de gegevens, die vanuit de natuurwetenschap tot ons komen. Een belangrijk gegeven acht prof. Oosterhoff dat van de fossielen. De fossielen, die gevormd worden door versteende resten van planten, dieren en ook mensen, wijzen op een hoge ouderdom van de aarde. Natuurlijk kunnen de fossielen door God in de schepping zijn ingeschapen. De vraag is dan evenwel te stellen, waarom God dat gedaan zou hebben. Ook is het niet onmogelijk, dat de zondvloed invloed op het aardoppervlak heeft uitgeoefend. Wanneer men hieruit het ontstaan van de fossielen wil verklaren, blijft evenwel onverklaarbaar, waarom dan in de lagen van fossielen geen overblijfselen gevonden zijn van de vele mensen, die in de zondvloed omgekomen zijn. We hebben dus wel degelijk met het gegeven van de fossielen en met andere gegevens van de natuurwetenschap te rekenen. Mogelijk kunnen die gegevens ons leren, dat wij in het verleden dingen uit de Schrift meenden te kunnen afleiden, die in werkelijkheid door de Schrift niet geleerd worden.

Aan de andere kant zullen we heel voorzichtig moeten zijn met alle pogingen om de gegevens van de natuurwetenschap te harmoniseren met wat de Schrift ons zegt. Prof. Oosterhoff laat op een boeiende wijze zien, hoe verschillende pogingen, die in deze richting ondernomen zijn, gefaald hebben, omdat men uiteindelijk toch de natuurwetenschap liet heersen over de Schrift. Waar men b.v. uitging van de evolutie-gedachte, moest men wel tekort doen aan wat de Schrift zegt over de schepping van de mens naar het beeld van God. Voor geen tweeërlei uitleg vatbaar wordt gezegd: „De bijbel spreekt ook van de mens als beeld Gods, van paradijs en zondeval en men kan deze niet zo maar op het Procrustesbed leggen om ze passend te maken voor het natuurwetenschappelijk denken." Ook de natuurwetenschap heeft haar grenzen. De Schrift heeft als openbaring van God altijd een dimensie meer dan de natuurwetenschap of dan welke menselijke wetenschap ook. De eigen aard van de Schrift èn van de natuurwetenschap bewaren ons ervoor te gemakkelijk en te krampachtig Schrift en natuurwetenschap te willen harmoniseren.
Hier wordt door prof. Oosterhoff een evenwichtig en juist standpunt ingenomen. Aan de ene kant wil hij aan de resultaten van de natuurwetenschap niet voorbijgaan. Hoe zouden we in deze tijd met een eerlijk geweten kunnen exegetiseren, wanneer we dat wel deden? Aan de andere kant wil hij ook de resultaten van de natuurwetenschap niet laten heersen over de Schrift. Hoe zouden we in iedere tijd met een eerlijk geweten kunnen exegetiseren, wanneer we dat wel deden?

J.P. Versteeg

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 juni 1972

De Wekker | 8 Pagina's

Hoe lezen wij Genesis 2 en 3? (2)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 juni 1972

De Wekker | 8 Pagina's