Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het humanisme van God (1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het humanisme van God (1)

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dit is de titel van het laatst verschenen boek van Buskes.¹) Volop een boek van hem: diepgelovig, evangelisch-getuigend, fel-protesterend, soms tot tegenspraak prikkelend, veel vaker tot instemming nopend. Altijd weer ontmoet je in Buskes een warm christen, een bewogen mens, zelf gegrepen door de machtige boodschap van het evangelie, dat hij dan ook in al zijn volheid wil doen klinken. En dat betekent voor hem dat de hele mens, in heel zijn bestaan, in al zijn verbanden en strukturen, aan de orde komt. Zo heeft hij de mens in Amsterdam ontmoet en dat is de mens om wie het in de boodschap van de bijbel gaat. Soms voelde hij zich als een die roept in de woestijn, maar intussen hebben duizenden onder zijn gehoor gezeten en zijn ze getroost en gesterkt door de boodschap, die hij bracht. Juist omdat ze in die boodschap hoorden de stem van het eeuwige Woord, de stem van God zelf.
Omdat het voor hem in de bijbel gaat om de totale mens heeft Buskes zich in het Getuigenis, dat vorig jaar van enige hervormde theologen uitging - onder wie de kortgeleden ontslapen prof. v. Niftrik - niet kunnen vinden. Opstellers van het Getuigenis wilden oproepen „om op te staan tot de vreugde van het belijden van de „vastigheid" van het geloof". „Tegen een onschriftuurlijke werkheiligheid, die het christelijk geloof vereenzelvigt met een bepaalde maatschappelijke en politieke betrokkenheid. Tegen een modern syncretisme, waarbij de belofte van het Koninkrijk Gods vermengd wordt met ideeën, die hun oorsprong niet vinden in de bijbel, maar in humanistische en atheïstische ideologieën. Tegen een verpolitisering en vermaatschappelijking van het Heil in de zin van een opstand tegen de gevestigde orde (het zogenaamde „establishment") en een omverwerping van de huidige maatschappelijke, politieke orde en strukturen".
Dit is bij Buskes in het verkeerde keelgat gevallen.
En hoewel zijn boek niet rechtstreeks een bespreking van het Getuigenis kan genoemd worden - er komen ook andere onderwerpen aan de orde en niet één hoofdstuk houdt er zich direkt mee bezig - komt het er telkens in ter sprake. Het komt om zo te zeggen bij Buskes op alle momenten naar boven. Zó hoog zit 't hem.
Dat betekent niet dat Buskes niet allerlei uitspraken in het Getuigenis zou kunnen onderschrijven, maar het komt er bij hem niet uit vanwege de tendens die hij in het stuk ontmoet.
Een van de meest bedenkelijke uitspraken van het Getuigenis vindt hij deze: „Mensen zijn nooit meer dan medearbeiders, het eigenlijke werk werd door God gedaan, wordt door God gedaan en zal door God gedaan worden." Dat gaat volgens hem uit „van de veronderstelling, dat er een tegenstelling bestaat tussen onze goede werken en het goede van God" (bl. 84 v.).

Daartegen merkt Buskes op: „Wij zijn Gods medearbeiders! Paulus weet heel goed, dat het eigenlijke werk door God gedaan wordt en dat we dus „nooit meer" dan Gods medearbeiders zijn. Toch ontbreken die twee woorden bij Paulus. Van die woorden gaat de suggestie uit, dat ons werk niet veel betekent. Wij mogen ook wat doen, maar wat wij doen is net eigenlijke werk niet. Dat wordt door God gedaan. Alsof het eigenlijke werk van God ook niet hierin bestaat, dat Hij ons tot zijn medearbeiders maakt. Wij mogen niet zeggen: God doet het eigenlijke werk, wat wij doen is bijzaak! Wij moeten zeggen: God doet het eigenlijke werk en tot dat eigenlijke werk horen ook onze goede werken!" (bl. 85).
Buskes haalt met instemming een woord van v. Ruler aan, wanneer deze zegt: „Het gaat in het heil in Christus om de goede werken, die wij doen. De echte heiliging is het doel van de rechtvaardiging". Van Ruler spreekt van „een eerherstel van de goede werken". De mens wordt tenvolle ingeschakeld als een van de constitutieve momenten in het heilsproces. De mens gaat met God in Christus meedoen. Van Ruler gaat zelfs zo ver - maar zover wil Buskes niet gaan - dat hij zegt: „Het heil moet overgaan uit de handen van God in de handen van de mens en dat volledig". Maar hij valt hem weer bij, als hij zegt: „God is niet alleen aan de gang. Aan de gang zijnde zet hij de mens aan de gang . . . De Heilige Geest schakelt het schepsel niet uit, maar in . . . De Geest maakt ons vrij, zodat wij weer Gods partners worden" (bl. 86).
Elders schrijft hij: „Het gaat om de heiliging van het menselijk leven, waarbij onze daden corresponderen op de daden van God. Wij mogen onze arbeid nooit verabsoluteren. Wij moeten die arbeid relativeren door haar in relatie tot Gods arbeid te zien. Wij mogen baanbrekers zijn. Wij zijn nooit Heilanden. Ons werk staat nooit in het teken van „gij zult als God zijn". Dat is een miskenning van de conditio humana (het mens zijn) en een uitzichtloze hoogmoed. Maar arbeiden in het teken van „gij zult als mensen zijn" wordt ons door God niet alleen toegestaan, maar ook geboden. Gods humanisme betekent voor ons, dat wij geroepen worden het leven op aarde te humaniseren, de wereld bewoonbaar te maken, alle verhoudingen waarin mensen vernederd en geknecht worden, te veranderen" (bl. 149 v.).
Hier valt de titel van het boek. „Het humanisme van God". Een op het eerste horen eigenaardige titel. Buskes ontleent hem via Barth aan Paulus, die in zijn brief aan Titus spreekt van „de goedheid en mensenliefde van God". Dat bedoelt Buskes er mee te zeggen: de mensenliefde van God, God en mens als bondgenoten (bl. 8). Het gaat om de mens.
Even is men geneigd bij Buskes' verzet tegen het Getuigenis te denken aan de strijd tussen Kohlbrugge en Da Costa. Kohlbrugge, die alle nadruk legde op de rechtvaardigmaking door het geloof in Christus alleen, terwijl hij op alles wat van de mens is de woorden zonde en dood schreef, en Da Costa, die alle nadruk legde op de heiligmaking en de vruchten van het geloof, die in een nieuw leven en in de arbeid in het Koninkrijk Gods - te denken valt aan zending en onderwijs - moeten openbaar komen. En dan blijkt weer eens hoe eenzijdig wij allen als christenen telkens weer zijn en dat we als christenen elkaar niet kunnen missen om met alle heiligen te verstaan welke de lengte en de breedte en de diepte en de hoogte is van de liefde van Christus en van het leven, dat daaruit opbloeit.
Maar dan moet daar direkt bij worden opgemerkt, dat Buskes beslist niet met Da Costa op één lijn wil gesteld worden. Want Da Costa, Bilderdijk, Groen van Prinsterer, Kuyper en de Savornin Lohman zijn voor hem in hun levenshouding in sociaal en politiek opzicht conservatief gebleven. Hij denkt aan Da Costa's „ Bezwaren tegen de geest der eeuw" en Groen's „Ongeloof en Revolutie". Buskes meent, dat er ook revolutie, verzet tegen de bestaande orde kan zijn vanuit het geloof. Vanuit het geloof heeft hij zelf willen strijden en is hij socialist geworden.
Hij stelt, dat in ons land in de vorige eeuw het verzet tegen de kerk van het proletariaat, dat tegen de gevestigde orde in opstand kwam, zijn oorsprong niet in ongeloof, zoals gesuggereerd wordt, maar in de ervaring, dat de kerk een fragment van de gevestigde orde was. Hij sluit zich aan bij Karl Barth, die in zijn Dogmatiek over de dienst der gemeente zegt, dat de kerk geslapen heeft en wat het sociale vraagstuk betreft het helaas godloze socialisme nodig heeft gehad om wakker en waakzaam te worden.
Als het Getuigenis spreekt over een moderne zondeleer, die de zonde allereerst zoekt in de politieke en maatschappelijke strukturen en daar tegenover stelt, dat de zonde allereerst een persoonlijke aangelegenheid is, stelt Buskes daar tegenover, dat we goed dienen te beseffen, „dat voorzover de zonde een zaak van het menselijk hart en de menselijke wil is, dit hart en deze wil het hart en de wil zijn van mensen, die leven in bepaalde maatschappelijke verhoudingen en dat hun hart en hun wil mede door die maatschappelijke verhoudingen bepaald worden" (bl. 156 vv.).
Maar dat betekent niet, dat Buskes de bijbelse boodschap in maatschappij-vernieuwing laat opgaan of dat de bijbel vanuit een duidelijke maatschappelijke grondkeuze (de keuze van een voortgaande humanisering) moet benaderd worden.
Wat dat betreft wijst hij de opvatting van dr. de Pree in zijn „Maatschappijkritiek en Theologiekritiek" onvoorwaardelijk af. We moeten beginnen bij de bijbel. Anders houdt men alleen maatschappijkritiek en maatschappijvernieuwing over en is de rest niet belangrijk meer. Men krijgt een Koninkrijk Gods zonder God.
Het bijbelse getuigenis heeft wel terdege een maatschappij-kritische funktie, maar is „niet gefundeerd op een maatschappelijke grondkeuze vooraf, maar op de inhoud van het bijbels getuigenis zelf" (bl. 169 v.).
Buskes schrijft behartigenswaardige dingen, ook al hoeft men het niet in alles met hem eens te zijn. Wat in de vorige eeuw gaande was, was niet alleen een sociaal verzet, al was dat er ook en begrijpelijk. Tegelijk kan ook van sociale bewogenheid gesproken worden, al was ze schaars.
Niettemin zal wat Buskes schrijft zeker inzake de vraag wat de boodschap is van het Woord Gods in de konkrete en aktuele situatie van onze tijd in de overweging moeten betrokken worden. Maar wat het Getuigenis zegt hoort daar niet minder bij. Heeft Buskes er zich niet teveel van gedistantieerd, omdat hij er zich in zijn verstaan en prediking van het evangelie tezeer door getroffen voelde?
Altijd komen wij weer tot de ontdekking dat wij mensen maar ten dele kennen. En in plaats van ons tegen elkaar te verzetten hebben we elkaar juist zo nodig. Het gevaar van de polarisatie is in onze tijd enorm groot en dreigt een ramp te worden.
Buskes heeft zelf treffende dingen over de polarisatie gezegd. Hij wijdt er zelfs een heel hoofdstuk aan (bl. 9 vv.). Hij schrijft o.a. deze woorden: „Uiteraard ontkomt niemand van ons in zijn belijden aan eenzijdigheid. Een heilsoldaat belijdt en getuigt anders dan een gereformeerde-bonder. Op zichzelf geen heilloze zaak. Indien de heilsoldaat en de gereformeerde-bonder maar beseffen, dat zij hun eenzijdig getuigenis niet mogen vereenzelvigen met het veelzijdige bijbelse getuigenis. De verabsolutering van bepaalde accenten is een bedreiging van de eenheid en de gemeenschap van de gemeente". „Polarisatie is onontkoombaar, omdat de kerk een historisch verschijnsel is en wij allen historische mensen zijn. Ze is heilzaam, wanneer zij de verschillen niet toedekt maar ontdekt en deze ontdekking ziet als een ons door God gegeven kans om door authentieke geloofsbeslissingen nieuwe wegen te vinden, waarop wij zonder geestelijk te knoeien de verschillen te boven komen en elkaar erkennen en herkennen als broeders in de Heer. Heilloos is de polarisatie, wanneer wij de verschillen op een ongeestelijke wijze toespitsen en deze toespitsing zien als een door God gewilde antithese, die onvermijdelijk moet uitlopen op beslissingen, die geen authentieke geloofsbeslissingen zijn, met als resultaat, dat wij elkaar niet meer als broeders in de Heer herkennen en erkennen. Wij vervreemden van elkaar en waarschijnlijk ook van onszelf. Deze polarisatie demoraliseert en verlaagt de gemeente, die verwordt tot een secte of een maatschappij tot nut van het algemeen" (bl. 15). En dan het eind van zijn hoofdstuk over „Horizontalisme en Verticalisme", zegt hij: „Wij zullen er mee op moeten houden de verticale en horizontale dimensies van God en zijn heil in onze prediking en ons geloofsleven tegen elkaar uit te spelen. Bovendien zullen zij, indien zij de woorden verticaal en horizontaal gebruiken, hun ontoereikendheid nooit mogen vergeten. Zij reiken niet tot God en zijn heil. Daarom toch liever niet een verticalisering en een horizontalisering van ons geloof. Het christelijk geloof is het geloof in de God en Vader van onze Heer Jezus Christus (Immanuël: God met ons). Wij geloven in een God van mensen niet meer en niet minder dan in een God van mensen. Daarom spreek ik over Gods humanisme, dat zich van alle humanismen onderscheidt, omdat het Gods humanisme is" (bl. 31).
Buskes wil er mee zeggen, dat het leven uit Gods heil (de verticale lijn van boven) niet is los te maken van het heil van elkaar (de horizontale lijn hier beneden). Men kan ook zeggen: rechtvaardiging en heiliging zijn niet van elkaar los te maken. En onder heiliging verstaat Buskes de heiliging van het leven, niet het minst ook van de politieke en sociale verhoudingen.
De volgende maal wil ik aandacht vragen voor nog een paar andere dingen in het boek van Buskes.

Oosterhoff

¹) Het humanisme van God, door dr. J.J. Buskes, uitgave Ten Have B.V., Baarn, paperback. Prijs ƒ 17,50, 203 blz.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 februari 1973

De Wekker | 8 Pagina's

Het humanisme van God (1)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 februari 1973

De Wekker | 8 Pagina's