Vrouwen uit het geslachtsregister van Jezus
Mattheüs 1:1-6.
Hoewel Mattheüs geen genealoog was, heeft hij toch een stamboom opgesteld. Hij begint het Evangelie met het geslachtsregister van Jezus Christus.
Genealogie of geslachtkunde is vandaag nog al in trek.
Vele mensen vinden 't boeiend om zich bezig te houden met hun voorgeslacht. Je behoeft geen geslachtkundige van professie te zijn om toch een grote vaardigheid te bezitten in het opsporen van wetenswaardigheden over de voorouders.
Als je het geslachtsregister van Jezus onder ogen krijgt verwacht je een indrukwekkend voorgeslacht.
Stambomen werden destijds opgesteld omdat alleen mannen van vlekkeloze afstamming tot de dienst in de tempel werden toegelaten.
Reeds in de tijd van Ezra en Nehemia moest men goede papieren hebben om het priesterambt te mogen bekleden. Men had een schriftelijk bewijs nodig dat men ingeschreven stond in het daarvoor bestemde register.
Kon men dat niet overleggen, dan werd men van het priesterschap uitgesloten. (Ezra 2:62-63; Nehemia 7:63-65)
In Jezus' dagen had het Sánhedrin tot taak de juistheid van de stambomen te controleren.
Zelfs de in de Diaspora wonende priesters zonden voor zij gingen trouwen hun stamboom en die van hun aanstaande echtgenote naar Jeruzalem ter contrôle.
De Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus kende zijn stamboom van vaders kant over een tijdsbestek van 200 jaar. Hij hechtte er blijkbaar veel waarde aan. Deze geleerde leefde van 37-ca. 100 na Christus. Als je nu bedenkt dat Jezus als Messias God gaat dienen, dus in het drievoudig ambt van Profeet, Hogepriester en Koning, dan zou je, menselijk gesproken, een volmaakte stamboom verwachten; een geslachtsregister waar Hij mee voor de dag kan komen.
De werkelijkheid is anders! Het wordt getekend zoals het is.
Mattheüs noemt de namen van vier vrouwen, die elk op hun manier een rol hebben gespeeld in de Joodse geschiedenis.
U komt de naam Tamar tegen.
Ze is geen dochter van Abraham, maar een Filistijnse vrouw uit de stad Timma afkomstig. Ze is de schoondochter van Juda geworden. Maar u behoeft alleen maar Genesis 38 te lezen om te weten welke zwarte bladzijde er in haar levensboek gekomen is. Ze verleidde haar eigen schoonvader, die zich wel erg gemakkelijk aan de zonde overgaf.
Ook Rachab wordt genoemd. Ze was een vrouw van lichte zeden uit Jericho. Ruth is de naam van nog weer een andere vrouw. We kennen haar uit de Bijbel als een rijk begenadigde vrouw. Maar ze was een Moabietische, dus een nakomelinge van Lot en éen van zijn eigen dochters. (Genesis 19) En dan is daar „de vrouw van Uria". David heeft deze Bathseba tot zonde verleid en zijn trouwe officier Uria, een Hethiet, aan het front laten „sneuvelen".
Het is opvallend dat Mattheüs uitgerekend déze vrouwen noemt en niet Sara, Rebekka, Lea en Rachel, het in de Joodse traditie geheiligde viertal.
Niet minder opmerkelijk is dat in de stamboom van Jezus niet alleen de mannelijke, maar ook de vrouwelijke lijn meetelt.
Dat was bij de Joden niet gebruikelijk.
Het moet dan ook wel een bijzondere bedoeling hebben, dat deze namen in het geslachtsregister van Jezus zijn opgenomen. In Mattheüs 1 wordt ook de naam „lmmanuël" genoemd, hetgeen betekent: God met ons.
De Zoon van God heeft vlees en bloed aangenomen uit de maagd Maria, Zijn menswording was geen lót, maar een dáád! Hij is de mensen in alles gelijk geworden, uitgenomen de zónde.
God is met ons, maar dan zó, dat mensen als de genoemde vrouwen niet afgeschreven worden, maar ingeschreven in het boek des levens. Ze hadden niet méér genade nodig dan u en ik behoeven. En wij kunnen met minder genade dan zij ontvingen niet toe!
Dit Bijbelgedeelte wil ons leren dat we bij God om genade mogen vragen en dat de Heere ons vernieuwen kan en wil tot mensen Gods!
De zonde moge in het leven van een mens machtig zijn, de genade in Christus is oneindig veel machtiger.
Perez, de zoon van Juda en Tamar, wordt één van de voorvaderen van Jezus.
Rachab, de hoer, wordt Israël ingelijfd en gaat behoren tot hen, die de naam van Sions kind'ren dragen. Ze krijgt een plaats in Hebreeën 11. Door het geloof is ze niet omgekomen met de ongehoorzamen, nadat zij de verspieders met vrede had ontvangen. (Jozua 6:22-25)
Van Ruth is de geloofsbelijdenis: „Uw volk is mijn volk, en uw God is mijn God".
Bathseba wordt moeder van Salomo en heeft als vrouw van David veel voor Israël mogen betekenen.
De genade, die God bewijst is schuldvergevende genade en genade die ons hart en leven vernieuwt. God geeft de zijnen een eigen plaats en taak in Zijn Koninkrijk.
Drie van de vier genoemde vrouwen zijn van heidense afkomst.
Mattheüs, die zijn evangelie allereerst voor Joden geschreven heeft, moet dat geweten hebben.
Mogelijk heeft hij zijn lezers er attent op willen maken, dat het heil van God reeds in vroegere tijden tot heidenen kwam.
Het nieuwe volk van God gaat zowel Joden als niet-Joden omvatten. Het wordt een grote schare, die niemand tellen kan, uit alle volk en stammen en natiën en talen.
's-Gravenhage, Chr. Verhage
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 december 1973
De Wekker | 8 Pagina's