Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gods voorzienigheid (V)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gods voorzienigheid (V)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

„en houdt door zijne hand dat schoon gebouw onwankelbaar in stand"
Wie in Gods voorzienigheid gelooft zingt graag als een belijdenis, het eerste vers van psalm 93.
Hij weet de almachtige Schepper op de troon. God die regeert als de hoogste Majesteit. God is het, die bekleed met sterkte en omgord met heerlijkheid, de aarde bevestigt en door zijn hand, dat schoon gebouw onwankelbaar in stand houdt.
En aan die nooit aflatende trouwe zorg van God de Schepper, die Koning is, en die zich als Here, als Verbondsgod geopenbaard heeft in zijn Woord, ontleent de dichter dan de zekerheid, dat Gods getuigenissen, zijn heilsbeloften even onwankelbaar zijn.
Diezelfde trouw waarmee God hemel en aarde in stand houdt en „'t hemelheir zich schikt naar uw bevelen", is de troost voor de dichter van psalm 119. Even vast staan Gods Woord en Wet, onveranderlijk!
„Van geslacht tot geslacht is uw trouw. Gij hebt de aarde gegrond zodat zij staat; naar uw verordeningen staan ze heden ten dage" (ps.119: 90, 91).
Zullen we de troost uit het geloof in Gods voorzienigheid niet verliezen en in angstig pessimisme vrezen voor de toekomst van onze aarde - die door de huiveringwekkende vernietigingsmogelijkheden die de mens ontdekt heeft, zo bedreigde planeet - dan zullen we voor alle dingen God als Schepper van hemel en aarde moeten blijven erkennen.
Wie, naar de Schrift, niet meer gelooft dat alle ding uit de handen van de Schepper kwam, heeft ook geen grond meer voor het geloof, dat alle ding in de handen van de almachtige Schepper veilig ligt.
We belijden dat een van de wezenlijke zaken van Gods voorzienigheid, ook de onderhouding, de instandhouding van al het geschapene is.
Wie oog heeft voor de schepping als het werk van Gods handen, kan daarin alleen de veelkleurige wijsheid Gods bewonderen. Wat zijn er een soorten, wat is er een verschil, wat een variaties van kleur en klank en vormgeving, wat een doelmatigheid, onderlinge betrokkenheid op elkaar en dienstbaarheid aan elkaar van planten, dieren en mensen.
Aan al wat God schiep gaf Hij het eigene, het wezen als ook de meest ideale vorm en gaven om aan het goddelijk scheppingsdoel te beantwoorden.
En God onderhoudt en bewaart dit alles bij hun wezen.
Menseninzicht - door Gods Geest hem gelaten - en mensenhand hebben met die natuur door God geschapen veel gedaan en kunnen nog veel daarmee doen.
Schennige handen hebben ontzaglijk veel geschonden, vernield en ontluisterd.
Veredelende handen hebben veel doen opbloeien tot en uitgroeien naar groter en rijker schoonheid.
Wat een rijke variëteiten kunnen er naar grootte en kleur met veel zorg en groot geduld in de bloemen-wereld niet gekweekt worden.
Wie op een winter-tentoonstelling van de eerste bloeiende bolgewassen, die geurige kleurenpracht ziet van al die narcissen en daarbij het miniscuul kleine bolletje, geplant in een vingerhoed, van de oorspronkelijke narcis, kan zich alleen maar verwonderen over de rijke mogelijkheden, die God in Zijn openbloeiende schepping gelegd heeft.
Maar wat men doet, die narcis blijft wèl een narcis en wordt nooit een tulp. Zo wordt een roos nooit een braamstruik en een eik verandert niet in een beuk, evenmin als een dier ooit een mens wordt of een mens een engel.
Naast alle veredeling kan er ook degeneratie zijn. De zonde in haar ontadelende kracht is verschrikkelijk. Ze kan mensen tot haast dierlijk gedrag brengen en levens totaal ontluisteren. Maar hoe verdwaasd, verminkt, uitgeblust ook, het blijven naar aard en wezen mensen.
De aarde door God geschapen als woonplaats voor de mensen zal nooit een maan worden, maar de maan zal, al kunnen mensen als ze hun leefklimaat meebrengen zich met veel technisch vernuft op de maan een tijdje handhaven - de maan zal nooit aarde worden in de zin van blijvende uitwijkplaats voor mensen.
Daarom geloven wij: „dat de Vader, door Zijn Woord, dat is door Zijn Zoon de hemel, de aarde en alle schepselen uit niet heeft geschapen, wanneer het Hem heeft goedgedacht, aan een iegelijk schepsel zijn wezen, gestalte en gedaante en onderscheidene ambten gegeven heeft, om zijn Schepper te kunnen dienen" (N.G.B. art. 12).
Immers het doel van alle zijn, van al wat God geschapen heeft is de glorie van de Schepper, de eeuwige God, die verheerlijkt wil worden in en door het werk van Zijn handen.
En liggen door de zonde van de mens de verhoudingen nóg zo verbroken en scheefgetrokken, ligt de vloek der zonde om 's mensen wil op al het geschapene, zijn de roofdieren 's mensen vijand geworden en kan de natuur zich als vijandig in hitte en koude, in stormgeweld en watervloeden openbaren - toch draagt God het geheel van Zijn Schepping en bewaart alle ding bij hun wezen. Want God heeft, naar Zijn eeuwige Raad, ondanks de breuk der zonde, ja dwars door die zondenacht der aarde heen, toch Zijn plannen vast om in de herschepping het leven te maken in zijn volmaakte openbaring tot één lofzang voor Hem.

Wij geloven: „dat Hij ze ook nu alle onderhoudt (n.l. hemel, aarde en alle schepselen) en regeert naar zijn eeuwige voorzienigheid en door zijn oneindige kracht, om de mens te dienen, teneinde dat de mens zijn God diene" (N.G.B. art. 12). Wie dit van harte gelooft en belijdt, zal moeten erkennen dat de mens zelf afhankelijk van zijn Schepper, mede verantwoordelijkheid draagt voor de hem ten dienste gestelde schepping. Er zijn grenzen aan zijn experimenten met de natuur en de exploitatie tot zijn nooit te bevredigen begeerte van Gods aarde.
Als God de aarde in stand houdt in al de rijke verscheidenheid van de natuur opdat de aarde de mens diene, zullen wij eerbiedig met Gods schepping moeten omgaan.
Waar die mens zich er niet meer door laat dienen om zijn God te dienen, maar in egoïstische grootheidswaan de natuur misbruikt alleen voor zichzélf, zal hij de gevolgen ervaren.
Hij moge dan in zijn moderne stad van de mens, van steen en staal, beton en asfalt nog zo hoog zijn flat bewonen, - waar Gods bloemen niet meer bloeien kunnen en Gods vogels niet meer zingen, Gods vlinders niet meer dartelen en Gods vissen niet meer spartelen, zal ook de mens uiteindelijk versterven. Dan blijft er weinig anders over dan dat God Zelf met Zijn oordeel komt om Zijn schepping vrij te maken van de vloek der zonde, waarin dan de hoogmoedigen verdaan zullen worden, maar de zachtmoedigen zullen de aarde beërven.

deB.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 januari 1974

De Wekker | 8 Pagina's

Gods voorzienigheid (V)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 januari 1974

De Wekker | 8 Pagina's