Jezus en de Zeloten (I)
Dat ik op dit onderwerp kom is meer dan om louter historische redenen. Men zou zich kunnen afvragen wat voor nut het heeft om deze bij velen lang vergeten groep der Zeloten uit de dagen van Jezus op aarde nog eens weer voor het voetlicht te halen. Maar een duik in het verleden heeft altijd betekenis voor het heden. Bilderdijk heeft gezegd: in 't verleden ligt het heden. Men kan het heden onmogelijk zonder het verleden verstaan. Maar dat niet alleen. In het heden keert ook telkens het verleden terug. De geschiedenis herhaalt zich, zegt het spreekwoord.
En de Prediker heeft al gezegd: Wat geweest is, dat zal er zijn, en wat gedaan is, dat zal gedaan worden; er is niets nieuws onder de zon. Is er iets, waarvan men zegt: zie hier, dat is nieuw - het was er al in verre tijden, die vóór ons waren (Pred. 1:9 v.).
Wie waren de zeloten?
Op grond van wat de joodse geschiedschrijver Flavius Jozefus omtrent hen opmerkt kan worden aangenomen dat ze zijn voortgekomen uit de sekte van de farizeeën. De laatsten kennen we uit het N.T. door hun konfrontatie met Jezus vrij goed. De zeloten zijn bij velen minder bekend.
Ook de farizeeën worden wel zeloten genoemd. Het woord zeloot betekent „ijveraar". De farizeeën waren ijveraars voor de onderhouding van de wet van God en van de joodse vroomheid. Daar zetten zij hun leven voor in. Daar ijverden zij voor.
Paulus behoorde vóór zijn bekering ook tot de sekte van de farizeeën en als hij daarvan later een karakterisering geeft noemt hij zich „een ijveraar voor God" (Hand. 22 vers 3) en in Gal. 1 vers 14 een „hartstochtelijk ijveraar voor mijn voorvaderlijke overleveringen". En dan gebruikt de apostel in het grieks het woord „zeloot".
Maar de groep, die zich bij uitstek sierde met de naam „zeloten", wilde verder gaan dan de farizeeën, waaruit zij voortkwamen. De farizeeën meenden zich slechts te moeten toeleggen op de onderhouding van de wet en de voorvaderlijke geboden en dat onder het volk te bevorderen. Zij meenden dat het koninkrijk Gods zich in deze wereld zou realiseren door de onderhouding van de wet. Maar zij, die zich bij uitstek „zeloten" noemden, waren van mening dat dit niet genoeg is. De houding van de farizeeën was hun te quietistisch en te pacifistisch. Hun gedachte was dat de echte vroomheid ook gepaard dient te gaan met daadwerkelijk verzet en met toepassing van geweld. Er zou daadwerkelijk verzet moeten geboden worden tegen de romeinse bezetting en met geweld zouden in het land politieke en sociale vernieuwingen moeten worden doorgezet.
De farizeeën wilden daarvan niets weten. Niet dat zij romeins gezind waren. Allerminst. Ze stonden even vijandig tegenover de romeinse bezetting als de zeloten, maar meenden dat met geweld geen vernieuwingen kunnen worden tot stand gebracht. De zeloten daarentegen beschouwden deze houding als zwakheid en ontrouw. En zo ontwikkelden de zeloten zich als een aparte groep naast en zelfs tegenover de farizeeën.
Beiden zagen ze uit naar de komst van het rijk Gods, het rijk van vrede en gerechtigheid, waarvan de profeten gesproken hadden. Maar terwijl de farizeeën dit rijk zagen komen in de weg van de geweldloosheid, van de geestelijke vernieuwing en van de onderhouding van de wet van God, grepen de zeloten naar de wapenen en meenden de komst van het rijk met geweld te moeten bevorderen. Van een geestelijke beweging werden de zeloten zo een politieke beweging en het is voor deze beweging dat de naam „zeloten" later vooral gebruikt werd.
Van deze zeloten als politieke beweging ontmoeten we in het N.T. enige vertegenwoordigers.
In een vergadering van de joodse raad herinnert de farizeeër Gamaliël aan het optreden van twee politieke leiders, namelijk een zekere Theudas en een Judas de Galileeër (Hand. 5:34 vv).
Flavius Jozefus noemt óók een Theudas, maar plaatst hem later dan Gamaliël. De kwesties, die hiermee samenhangen, laten we rusten. Gamaliël noemt een zekere Theudas, van wie hij enigszins denigrerend opmerkt, dat hij „beweerde, dat hij iets was". Daarmee duidt Gamaliël bedektelijk op de messiaanse aspiraties van Theudas. Waarschijnlijk werd hij in zijn kring ook als messias aanvaard en gevolgd. De zeloten meenden dat de messias, wanneer hij kwam, ook politiek geweld gebruiken zou. Maar Theudas werd gedood en zijn hele aanhang liep op niets uit. Theudas en de zijnen vielen ten slachtoffer in hun politiek verzet tegen de romeinen. Hun beweging werd in bloed gesmoord.
Niet beter verging het Judas, die met de zijnen in opstand kwam tegen het gebod van de „beschrijving", waarschijnlijk die onder de stadhouder Quirinius, vermeld in Luk. 2, omdat hij van mening was dat door een jood geen belasting aan de romeinen mag betaald worden, waarvoor de registratie diende. Hij kwam tot daadwerkelijk verzet, maar werd zelf gedood en zijn beweging uit elkaar geslagen.
We hebben hier te doen met het optreden van zeloten.
Er was zelfs een zeloot onder de discipelen van Jezus, nl. Simon, die ook bijgenaamd wordt: de zeloot (Luk. 6:15; Hand. 1:3). De S.V. heeft het griekse woord „zelotes" onveranderd weergegeven. In Matth. 10:4 en Mark. 3:18 heeft de N.V. ook: Simon, de zeloot. De S.V. heeft daar: Simon Kananites. De oudste griekse teksten hebben kananaios. Waarschijnlijk werd dit woord later niet meer verstaan en in jongere handschriften, die ook aan de S.V. ten grondslag liggen, veranderd in Kananitès, d.w.z. kanaäniet of afkomstig uit Kana. Maar dit is de bedoeling niet. Het woord kananaios is de vergrieksing van een aramees woord, dat samenhangt met de hebreeuwse stam qana, welke „ijveren" betekent. Het woord kananaios betekent hetzelfde als het griekse zelotes, „ijveraar", hier gebruikt in politieke zin. Een van de discipelen van Jezus, namelijk Simon niet te verwarren met Simon Petrus was afkomstig uit de kring van de zeloten en ook na zijn bekering tot Jezus nog steeds als zodanig aangeduid. Niet dat hij toen nog daadwerkelijk een zeloot was, maar zijn bijnaam, om hem van de andere Simon te onderscheiden, bleef steeds aan zijn verleden herinneren.
Het volgen van Jezus is voor deze Simon met een totale verandering moeten gepaard gaan. Want Jezus had helemaal geen politieke aspiraties en als we daarbij ook nog bedenken dat een andere discipel van Jezus Mattheüs was, die eens tollenaar was en als zodanig ook later nog wordt aangeduid (Matth. 10:3), blijkt hoe Jezus politiek van huis uit totaal verschillende en zelfs lijnrecht tegenover elkaar staande figuren onder zich wist te verenigen. Want de tollenaren waren joodse belastingambtenaren, die voor de romeinse overheid onder hun volksgenoten de belasting inden, collaborateurs dus mensen die meeheulden met de vijand om er zelf beter van te worden, en de zeloten vonden niets verschrikkelijker dan dat een jood met de vijand onder één hoedje samenspeelde en belasting voor hem inde. Hun devies was haat en verzet tegen de vijand en een jood mag nooit aan een romein belasting betalen. Toch vonden die twee elkaar in een broederlijke eenheid bij Jezus: Mattheüs (Levi), de tollenaar, en Simon, de zeloot.
Zeloten zijn waarschijnlijk ook geweest de twee „moordenaars", tussen wie Jezus gekruisigd werd, en Barabbas, die in zijn plaats werd vrijgelaten. Ze worden met een grieks woord (leistès) aangeduid, dat in de S.V. wordt vertaald door „moordenaar" en in de N.V. door „rover" (Matth. 27:38; Joh. 18:40). De vertaling „rover" is beter. In het verhaal van de barmhartige Samaritaan wordt hetzelfde woord gebruikt voor de „rovers" (struikrovers, vgl. ps. 10:8 vv.), die de man op de weg van Jeruzalem naar Jericho overvielen. Ze vermoorden hem niet, maar beroofden hem (Luk. 10:30).
Maar bij Flavius Jozefus zijn de „rovers" de zeloten, die hij met romeinse ogen bekijkt. De zeloten brachten, als ze de kans kregen, romeinen om het leven en Joden, die met de romeinen samenheulden. Zij waren de joodse verzetstrijders, die van de kant van vele joden sympathie ontvingen, waarom het niet verwonderlijk is, dat het volk de verzetstrijder Barabbas koos in de plaats van Jezus van Nazareth. Maar in de ogen van de romeinen waren deze verzetslieden niet anders dan ordinaire struikrovers en zelfs moordenaars. Daarom is de vertaling „moordenaars" in de S.V. er ook weer niet zo heel ver naast. In het N.T. wordt dan voor hen hetzelfde woord gebruikt dat de romeinen voor deze verzetstrijders bezigden. Dat Jezus met hen gekruisigd wordt betekent, dat ook Hij als een zeloot gestraft werd, alhoewel Pilatus wel was duidelijk geworden dat Hij daarmee niets had uit te staan. Jezus had tegen Pilatus duidelijk gezegd, dat hij geen koninkrijk op het oog had, dat door geweld tot stand komt, anders zouden zijn dienaren wel voor Hem gestreden hebben (Joh. 18:36). Maar nu heeft hij juist tegen hen gezegd, dat zij het zwaard in de schede moesten houden (Matth. 26:52).
We zien hier al enigermate hoe Jezus tegenover de zeloten stond.
Daarover een volgend maal meer.
Tegelijk zullen we dan zien hoe aktueel dit onderwerp is.
Tenslotte zij nog opgemerkt, dat de zeloten ook in de opstand van de joden tegen de romeinen in de jaren 67-70 n. Chr. een grote rol gespeeld hebben. En ook toen zijn met de opstand messiaanse verwachtingen gepaard gegaan. Maar evenals de bewegingen van Theudas en Judas is het ook toen op niets uitgelopen. De opstand werd door de romeinen bloedig neergeslagen.
Jezus had immers ook al gezegd: die naar het zwaard grijpen, zullen door het zwaard omkomen (Matth. 26:52).
Oosterhoff
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juli 1974
De Wekker | 8 Pagina's