Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

...Een gestadige dood

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

...Een gestadige dood

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Want de mens gaat naar zijn eeuwig huis." Pred. 12:5 m.

Meestal denken we bij de woorden als deze: dat is nu een tekst die bijzonder voor oudere mensen geldt. Laten we ons echter niet vergissen. Want als we dit hoofdstuk aandachtig doorlezen, dan zullen we zien dat de Prediker zich juist bijzonder richt tot jongeren! Zij zijn het die hier met name opgeroepen worden, hun Schepper vroeg te zoeken, eer dat de kwade dagen komen. Die kwade dagen zijn de dagen, waarin God niet meer gezocht kan worden, waarin de lust om Hem te zoeken zal vergaan. Want - zo klinken de klemmende woorden uit de mond van de Prediker - de mens gaat naar zijn eeuwig huis!
Wat leven we toch dikwijls gemakkelijk over de klemmende ernst van deze woorden heen. Want de tekst spreekt niet over het levenseinde, als iets wat eenmaal gebeuren zal, in de verre toekomst. Neen, het sterven wordt niet weggeschoven uit het leven, maar héél het leven wordt gezet in het licht van het einde: ... de mens gaat naar zijn eeuwig huis. We zijn voortdurend op weg. Iedere tik van de klok, iedere ademhaling, iedere stap die we doen zegt het: De mens gaat naar zijn eeuwig huis! Het is één rusteloze gang ... en het graf zegt niet: het is genoeg! Daar is het eeuwige huis waarheen we allen op weg zijn. Dat wil zeggen: daar vindt ieder mens zijn eeuwige bestemming. En dan zijn er maar twee mogelijkheden: óf hij vindt een huis van eeuwige verschrikking, óf een huis van eeuwige verkwikking. Een derde huis is er niet! Is het voor ieder dan geen brandende vraag: naar welk huis bent u op weg? Waar leeft u heen?

Die vraag komt tot ons allen. Geen mens kan zich eraan onttrekken. Het staat in onze tekst dan ook zo heel algemeen: de mens... Dat wil zeggen ieder mens. Dat raakt ouderen, maar dat raakt heel bijzonder ook jongeren, zelfs kinderen! Dat wordt gezegd van hen die aan de kant gezet zijn, maar ook van hen die zich onmisbaar wanen: Iéder mens gaat naar zijn eeuwig huis! En dan weten we het allen: die reis naar het eeuwige huis moet ieder zonder onderscheid maken omdat we tegen God gezondigd hebben. Daarom moeten we sterven. Maar dat is niet het enige: Zo verschrikkelijk is de vernietigende kracht van de zonde, dat we niet slechts op reis zijn naar de dood, maar dat we van nature ook op reis zijn in de dood. Het is bij onze doop al gezegd: We zijn dood in zonden en misdaden. Zo gaan we op reis en zo reizen we voort. Wat is die reis dan anders dan een „gestadige dood"? Dan is het ook niet verwonderlijk dat, als we zó - zonder bekering -voortreizen, het reisdoel de dood is! Dat ligt ook in de tekst: ... zijn eeuwig huis. Dat huis van de dood in zijn volle, verschrikkelijke betekenis is ons huis, onze eigen woning! Daar zijn we „thuis" door onze zonde. Bent u, die dit leest dat aan de weet gekomen, hebt u dat voor God beleden: „Ja, Heere, de dood, dat huis, héb ik verdiend!" De Heere wacht erop! Hij wacht op oude mensen en ook op jonge mensen, die zichzelf voor Hem aanklagen, die het Hem erkennen dat ze de dood verdiend hebben. Hèn zal Hij niet om laten komen. Want Hij begeert hun dood niet. De dood van geen zondaar trouwens: Dat betuigt Hij onder ede: Ik heb geen lust in de dood van de zondaar, maar daarin heb ik lust dat hij zich bekere en leve! (Ez. 33) En daarom roept ook dit woord ons allen die op reis zijn naar ons eeuwige huis toe: Bekeert u, bekeert u, want waarom zoudt gij sterven?
Dat betekent niet minder dan dat we hier ons thuis gaan verliezen. Want we hebben hier geen blijvende stad. Deze stad, dit huis spreekt immers van de dood? Maar wie hier geen blijvende stad heeft, die zoekt een toekomende. Dat zijn vreemdelingen, pelgrims. Zij reizen door dit leven als in tenten. Dat is nodig omdat ze steeds verder moeten, op zoek, op weg naar de stad' die fundamenten heeft. Op die reis moeten de pelgrims de pennen van hun tent niet te vast in de grond slaan. Hier is het land der ruste niet! Zo door het leven reizen is niet altijd gemakkelijk. Er zijn vragen, er is strijd. De tent kan geschud en gescheurd worden door de stormen op de levensweg. Maar in dat alles is er voor deze vreemdelingen verwachting. Want zo hun aardse huis, hun levenstent wordt afgebroken, als ziekte het lichaam breekt, of als de ouderdom alle vermogens doet verminderen, als de kwade dagen komen, dan mogen zij weten, dat ze een gebouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt maar eeuwig in de hemelen. (2 Cor. 5:1). Dat huis hebben zij niet verdiend. In die zin is het ook niet „hun eeuwig huis", maar dat huis is hen uit vrije genade bereid en geschonken. Het eeuwige huis is verdiend door het bloed van Christus. Daarom is dat eeuwige huis in de hemelen eigenlijk Zijn huis. Maar in Zijn Huis bereidt Hij plaats voor schuldige mensen, voor vermoeide pelgrims. In dat Huis zullen ze komen. Daar zullen ze thuis zijn. Voor eeuwig.

Urk, A. Baars

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 juli 1976

De Wekker | 8 Pagina's

...Een gestadige dood

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 juli 1976

De Wekker | 8 Pagina's