Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De arbeider is zijn loon waard

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De arbeider is zijn loon waard

7 minuten leestijd

Lucas 10, 7b

Noordmans - een bekend nederlands theoloog - heeft eens opgemerkt, dat men in de nederlandse kerken meer belangstelling heeft voor de tegenstelling van de Farizeeër en de tollenaar dan voor die tussen de rijke man en Lazarus.
Ik denk, dat hij gelijk heeft. En ik vermoed, dat sommigen onder ons alleen al door het lezen van het thema van deze meditatie bij zichzelf denken: dat zal wel weer iets sociaals worden. Zoals je in gesprekken vandaag kunt horen, dat er in de kerken ook een sociaal evangelie zou zijn. Ik heb altijd wat moeite met zo'n aanduiding, want het komt bij mij over, alsof het evangelie niet sociaal kan zijn.
Als we trouwens niet wisten, dat dit woord uit de mond van Jezus zelf komt en dus ergens in het evangelie terug te vinden is, zouden we zeker vandaag geneigd zijn te zeggen, dat deze gedachte een onderdeel is van het program van een vakbeweging. In die kringen - en dan niet alleen de christelijke - worden deze woorden nogal eens gelanceerd.
En de gedachte, die er achter zit, spreekt velen vandaag wel aan. Voor de meesten immers hebben arbeid en geld, beloning erg veel met elkaar te maken, zo zelfs dat menselijke arbeid vaak ten onrechte gezien is als een ruilmiddel: ik lever mijn arbeid, mijn arbeidskracht en in ruil daarvoor ontvang ik het loon. Dat is een gedachte echter die bij een open bijbel niet is waar te maken.
En een ander, die ook wil proberen aan de klem van dit woord te ontkomen, heeft het toegepast op de geestelijke arbeid. Het staat dan ook bijna in elk beroepsbrief voor een predikant en dit zou dan slechts gelden voor dat werk. Ik denk dat ook dit een overigens hardnekkig misverstand is, dat we binnen de kerk wel moeten wegnemen.

Opvallend in het evangelie is, dat ook daar de verhouding tussen arbeid en loon duidelijk gesteld wordt op meer dan één plaats.
Dat betekent - om te beginnen - dat onze goede God wel degelijk aandacht heeft voor het materiële, voor heel konkreet het loon van de werknemer én werkgever. Geld is binnen Zijn Rijk niet besmet, het stinkt niet, het is niet iets minderwaardigs, van de tweede orde. Het materiële is niet iets dat er nu eenmaal noodzakerlijkerwijs bij hoort, maar in feite niet zo belangrijk zou zijn. Geld is niet het aardse slijk: je kunt er niet zonder maar het is o zo gevaarlijk. Het gevaar van wat we dan tegenwoordig het materialisme noemen zit hem niet in dat materiële, in dat geld. Het materialisme is een levenshouding, een mentaliteit. En leven in zo'n mentaliteit wordt door God veroordeeld. Maar onze God heeft beslist wel oog voor het rechtvaardig loon, voor de orde van gerechtigheid.
Vanuit het Oude Testament heeft God het ons al voorgehouden en in de sociale wetgeving, in de bijbel voor ons bewaard niet slechts als een historisch gegeven, wordt het tot in de kleinste details geregeld, en vastgesteld: het loon van de dagloner zal niet de nacht bij u overblijven tot de morgen (Lev. 19, 13).
Door heel Zijn Woord heen merkt u, dat die God opkomt voor de verdrukten. Hij roept het „wee u" uit over degenen, die hun medemens uitbuiten en exploiteren. Het zelf rijk worden ten koste van anderen valt onder Gods oordeel. God vestigt Zijn oog op wat in de schaduw staat en leeft.
De arbeider is zijn loon waard.

Ik denk dat het goed is, dat wij ons bij het lezen van dit woord realiseren, dat het niet slechts gaat om die mannen en vrouwen, die in het produktieproces zijn opgenomen, het gaat tegen de bijbelse achtergrond van de zorg voor mensen, die niet meer mee kunnen om welke reden dan ook, net zo goed om de gepensioneerde, de minder-valide, de man wiens bedrijf gesaneerd moet worden, de werkloze, die ondanks tientallen sollicitaties nog steeds werkloos is. Ook zij hebben recht op loon. Dat is gerechtigheid, zoals God dat bedoelt.
Wie terugkijkt in de geschiedenis - en laten wij dan maar bij de geschiedenis van de kerk blijven - weet dat daarover in het verleden wel eens anders gedacht en geschreven is. De zorg voor hen die niet meer (kunnen) produceren en dus naar veler oordeel niets „opleveren" is vaak gezien als een gunst in plaats van als een recht en het effekt van gerechtigheid doen. In De Standaard van voor de oorlog - in die tijd in gereformeerde kringen een gezaghebbend blad - kunt u lezen, dat de werkloosheidsuitkering in feite een gunst was en men moest de overheid dankbaar zijn voor deze daad van barmhartigheid. Soms krijg ik nog wel eens het idee, dat deze gedachte binnen de kerken bepaald nog niet uitgestorven is.
Ondanks alle bijbelse gegevens als een woord van Jakobus, die in de naam van Christus fel tekeer gaat tegen de rijken, die het loon inhouden en de werknemer te kort doen. Dat tekort doen staat in de Schrift gelijk met onrecht doen. En wie onrecht doet maakt daarmee duidelijk, dat hij eigenlijk niet hoort bij die God, die onrecht niet aksepteert, maar Die Zelf rechtvaardig is. En daarom zal de kerk en zullen christenen zich blijven inzetten voor recht en gerechtigheid ook in dit opzicht. Dit zijn voor de kerk bepaald geen zaken van de tweede orde. Het zou wel eens een test-case voor de kerk kunnen zijn in hoeverre ze zelf leeft uit dit Woord. Toen de bekende ds. Talma in zijn eerste gemeente Heinenoord gekonfronteerd werd met de nood van de werknemers en het evangelie daarop is gaan nalezen, heeft hem dit tot een voorvechter gemaakt van de christelijke sociale beweging. En die strijd zal blijven ondanks alle sociale voorzieningen die sinds Talma in onze samenleving verbeterd zijn.

Er zit overigens nog een andere kant aan. Er is sinds het ontstaan van de christelijke sociale beweging veel bereikt. Veel onrecht behoort tot het verleden. We hebben het beter dan voorgaande generaties. We worden verzorgd van de wieg tot het graf.
Deze situatie echter geeft ons juist vanuit dit Schriftgegeven het recht op een paar vragen.
Allereerst denk ik aan de vraag naar de dankbaarheid: zijn we blij met wat we hebben of letten we alleen maar op wat we nog niet hebben? Zijn we jaloers op die ander, die het althans naar ons oordeel beter heeft? Of gunnen we de ander, wat hij heeft? Zoeken we toch nog een stukje menselijk geluk in wat we hebben of niet-hebben of zijn we er in heel onze levensstijl van overtuigd, dat niet het hebben maar het zijn mensen gelukkig maakt. Ik denk, dat dit ook een kant van de zaak is die we binnen de kerk bepaald niet over het hoofd mogen zien. Dat altijd-maar-meer-willen, dat nooit-tevreden-zijn, dat kiezen-voor-de-harde-lijn, dat nooit-verzadigd- worden, ook dat valt onder Gods oordeel.
Het niet meer beschikbaar zijn voor anderen, omdat je altijd maar bezig bent voor je zelf en je eigen carrière, het steeds maar weer afschuiven van verantwoordelijkheden, de ongeïnteresseerdheid voor het werk binnen Gods koninkrijk, het geen tijd hebben voor kerkewerk, het laten afweten als er een beroep op ons wordt gedaan, dat zijn zeer kwalijke zaken binnen de kerk, die tegelijk een testcase zijn voor onze overgave aan de God en Koning van de kerk.
Juist het evangelie van Jezus Christus wil ons immers bevrijden van de slavernij aan de dingen, van onze gebondenheid aan wat wij hebben.
Juist degene, die verlost is door Jezus Christus van zijn hebbelijkheden, ook van zijn hebzucht, taxeert en waardeert de dingen anders en kijkt er op een andere, een nieuwe manier tegen aan: zoals Paulus dat deed „als niets hebbend en toch alles bezittend" (2 Kor. 6,10).
Wie zo leeft, haalt niet uit elkaar wat ook naar Gods bedoeling bij elkaar hoort. Dan zijn er niet bepaald zaken, die van een tweede orde zijn, omdat andere dingen van groter belang zouden zijn. Dan vallen verdienste en genade als het ware op één punt samen.
Bovendien ben ik dan verlost van veel krampachtigheid, waarmee velen zich vandaag tegenover anderen op het werk en in de buurt moeten waarmaken, omdat men vindt dat mensen gewaardeerd dienen te worden naar wat ze hebben: een totaal onbijbelse, duivelse norm.

Rbg.[Rozenburg], T. Harder

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 oktober 1977

De Wekker | 8 Pagina's

De arbeider is zijn loon waard

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 oktober 1977

De Wekker | 8 Pagina's