Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verkiezing in het Oude Testament (IX)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verkiezing in het Oude Testament (IX)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Is Israël nóg het verkoren volk?
Die vraag kan bij wat we de vorig maal opmerkten in ons opkomen. We zagen dat in het O.T. mensen door God om hun zonden kunnen verworpen worden en dat deze verwerping definitief kan zijn, namelijk wanneer geen bekering plaats heeft. Ook het volk Israël werd verworpen om zijn zonde. Het werd om zo te zeggen weggeworpen in ballingschap, maar deze verwerping van Israël als volk bleek nimmer absoluut en definitief te zijn. Ondanks hun zonden en ondanks hun verwerping bleef God zijn volk Israël nóg verkiezen. Ondanks alles bleef God zijn verkiezing en verbond met Israël trouw. Hij bleef Israël noemen „mijn uitverkoren volk" (Jes. 43: 20). Om alles wat het gedaan had verwierp God zijn volk niet voor altijd.
Dat kan de vraag doen rijzen of Israël ondanks alles ook nu nog Gods uitverkoren volk is en blijft. Want God heeft Israël opnieuw verworpen. Dat zegt niemand minder dan Paulus in Rom. 11: 15. Hij spreekt daar over de verwerping van Israël door God. Als Paulus spreekt over „hun verwerping", bedoelt hij niet de verwerping van God of van de Christus door Israël maar de verwerping van hen door God. Er wordt hier dus over de verwerping van Israël op dezelfde manier gesproken als in het O.T. God heeft zijn volk verworpen. Het is de enige maal dat in het N.T. het woord „verwerping" voorkomt en deze verwerping geldt ook nu het volk Israël.

Het is duidelijk wat de oorzaak is van deze verwerping. In het O.T. was het de afgodendienst, de afval en de ongehoorzaamheid jegens God. In het N.T. is het de verharding van de Joden tegenover het evangelie, hun ongehoorzaamheid daartegenover, hun ongeloof en hun verwerping van de messias Jezus. Christus, de Rots der behoudenis, is voor hen een steen geworden, waartegen ze zijn te pletter gelopen (Rom. 9: 33). Johannes zegt ergens: Hij is tot het zijne gekomen, maar de zijnen hebben Hem niet aangenomen (Joh. 1: 11). En hij zegt dat met het oog op de joden, aan wie de Heiland in eerste instantie was beloofd en uit wie Hij naar het vlees geboren is. Israël heeft de messias verworpen en nu heeft God hen verworpen.
Opnieuw werd Jeruzalem verwoest en opnieuw ging het volk in ballingschap. Eeuwen lang zwierf het joodse volk over de aarde om nergens thuis te zijn.

Wat betekent nu die verwerping van het joodse volk voor Paulus? Dat die verwerping voor Paulus ook nu niet absoluut en definitief is, blijkt hieruit, dat hij in hetzelfde vers spreekt van „hun aanneming". Trouwens aan het begin van Rom. 11 heeft de apostel al gezegd, dat God zijn volk niet verstoten heeft. De verwerping van het joodse volk is geen verstoting voorgoed. Op de verwerping van Israël volgt opnieuw een aanneming. De verwerping is slechts tijdelijk. Paulus ziet in de tijdelijke verwerping van Israël de weg waarlangs het evangelie en de kerk van Christus komen tot de heidenen. Toen de joden het evangelie verwierpen is de apostel met de boodschap van Gods genade in Jezus Christus gegaan tot de heidenen en uit hen zijn ze tot geloof gekomen. Zo is Gods weg met zijn evangelie door de wereld. Toen de joden het lieten afweten is de boodschap van Gods heil naar de heidenen gegaan en uit hen heeft God zijn volk vergaderd. Dat is niet zozeer omdat de joden het lieten afweten, want het lag reeds van meet af in Gods bedoeling zijn volk uit alle volken te vergaderen. Maar zo is het gegaan. Paulus zegt, dat de verwerping van het joodse volk „de verzoening der wereld" betekende (Rom. 11: 15). God wendde zich met zijn evangelie tot de heidenen en door de verkondiging van dat evangelie zijn heidenen tot het geloof gekomen en hebben door dat geloof deel ontvangen aan de verzoening der zonde door het bloed van Christus. Die gelovigen uit de heidenen gaan nu in dezelfde belofte delen als eenmaal Israël. De God van Israël is ook hun God.

De gelovigen uit de heidenen, de gemeente van Jezus Christus, zijn nu eveneens Gods volk. Zij zijn evenzeer het volk van zijn verbond. Zij hebben eveneens Abraham, de vader der gelovigen, tot hun vader, zij het niet vleselijk dan wel geestelijk. Zij zijn eveneens kinderen van Abraham (Gal. 3: 6). Wat God eenmaal sprak tot Israël, zegt Hij nu ook tot de gemeente uit de heidenen: Gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom (Ex. 19: 6; 1 Petr. 2: 9). De muur tussen Israël en de andere volken is afgebroken (Ef. 2: 14). Israël staat niet meer alleen in een bijzondere positie. Heidenen zijn geen vreemdelingen of bijwoners meer, maar medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods geworden (vs. 19). Jezus zag daarvan reeds een voorbode in het geloof van de romeinse hoofdman in Kapernaüm. Hij zei van diens geloof: Voorwaar, zeg Ik u, bij niemand in Israël heb Ik een zó groot geloof gevonden. Maar het blijft bij die ene hoofdman niet. Jezus ziet na hem een brede stroom van gelovigen uit de heidenen komen en ze zullen mee aanliggen met Abraham, Izaäk en Jakob in het koninkrijk Gods, terwijl de kinderen van het koninkrijk, d.w.z. het joodse volk, dat er naar zijn aard, afkomst en beloften van God als eerste voor Gods koninkrijk zou in aanmerking komen, wordt uitgeworpen (Matth. 8: 10vv.).
Er is sinds het evangelie tot de heidenen is gekomen veel veranderd. Er is een nieuw volk van God ontstaan. Gods beloften zijn niet alleen meer voor Israël. De verwerping van Israël betekende de aanneming van heidenen tot kinderen van God. Terwijl heidenen gingen delen in Gods heil door Jezus Christus ging Hij aan zijn oude volk Israël voorbij vanwege zijn ongeloof.

Israël ook nu niet voorgoed verworpen
Maar toen God met zijn heil tot de heidenen kwam, heeft Hij Israël niet voorgoed verworpen. Zo is het wel vaak in hoogmoed en ondankbaarheid, en niet zelden zelfs in vijandschap jegens het joodse volk door de christenen uit de heidenen gesteld. Het joodse volk zou bij God hebben afgedaan. Het heeft zijn bijzondere positie verspeeld. Het is door God verworpen en moet nu zwervend en dolend gaan over de aarde. Zelfs hebben christenen al te vaak gedacht God een handje te moeten helpen en hebben joden gestraft, vervolgd en gemarteld om hun ongeloof.

Maar Israëls verwerping is geen definitieve verwerping. Dat wordt door Paulus uitdrukkelijk gesteld. Ondanks Israëls verwerping blijft Paulus vasthouden aan Israëls unieke positie. Zij zijn Israëlieten, zegt Paulus, en dat houdt heel wat in. Zij zijn het volk, waarmee God een bijzondere relatie legde en een unieke geschiedenis maakte. Met hen heeft God zijn verbonden gesloten. Tot hen kwam Hij met zijn wet en heerlijke beloften. Zij zijn en blijven kinderen van Abraham, Izaäk en Jakob en de beloften die God gaf aan hen golden hun nageslacht al de eeuwen door. En wat Israël alle eeuwen door een bijzonder en uniek volk doet zijn en blijven is de onuitwisbare rijkdom, dat wat het vlees betreft de Christus uit hen geboren is (Rom. 9: 4v.).
Zij blijven ondanks alles het volk van Gods beloften. Die kunnen onmogelijk worden teniet gedaan. Het is onmogelijk - zegt Paulus - dat het woord Gods zou vervallen zijn (vs. 6). En met dat woord Gods bedoelt hij Gods beloften aan Israël. Die beloften kunnen niet afvallen en verwelken als bloemen. Gods beloften falen nooit. En in Rom. 10:25 wijst de apostel er op, dat het woord van God in Jes. 65:2 nog altijd geldt voor Israël: De ganse dag strek Ik mijn handen uit naar een ongehoorzaam en tegensprekend volk. God blijft in liefde naar zijn oude volk met verlangen uitzien. Absoluut verstoten heeft God zijn volk nimmer (Rom. 11:1). Eens zal God zijn volk weer aannemen (Rom. 11:15). Dat zal dan zijn als God weer met zijn heil gaat van de heidenen naar de joden. Paulus ziet in Gods handelen een soort golfbeweging. Gods heil gaat van Israël naar de heidenen, zonder dat daarbij Israël geheel wordt uitgeschakeld, want de eeuwen door komen joden tot het geloof in Christus. En dan gaat God met zijn heil van de heidenen naar de joden, zonder dat daarbij de heidenen worden uitgeschakeld want het blijft een volk van God uit alle volken.
Er is nog toekomst voor Israël. Die toekomst ligt voor Paulus niet op politiek terrein. Die toekomst ligt hierin, dat op grond van Gods beloften joden zullen komen tot het heil Gods in Christus.
Als bewijs dat God zijn volk niet verstoten heeft ziet Paulus zijn eigen bekering tot het geloof in Christus (Rom. 11: 1). Dat God zijn volk niet verstoten heeft ligt voor Paulus hierin, dat de eeuwen door de joden komen tot het geloof in Christus. En blijkbaar verwacht Paulus in Rom. 11: 12 eens een zodanige indrukwekkende bekering van Israël, dat de golfslag vandaar weer terugslaat op de heidenen en er door de bekering van Israël voor de kerk uit de heidenen nieuw leven uitgaat. Als Israëls val al rijkdom voor de wereld betekende (want toen is het evangelie tot haar gekomen) hoeveel te meer hun volheid, d.w.z. als het joodse volk komt tot het geloof in Christus, al hoeven we daarbij niet te denken aan jood voor jood. Paulus wijst er op, dat nooit alles wat Israël heette ook in werkelijkheid Israël was (Rom. 9: 7). In de dagen van Ella waren er ook maar zeven duizend, die de knie voor Baal niet gebogen hadden (Rom. 11: 2 v.). Zelfs al staat de overgrote meerderheid van het joodse volk vijandig tegenover het evangelie, naar de verkiezing zijn en blijven ze geliefden om der vaderen wil. De genadegaven en de roeping Gods zijn onberouwelijk (Rom. 11: 28v).
De verwerping van Israël is ook nu niet definitief. Paulus wijst de christenen uit de heidenen er dan ook op, dat zij nooit zich boven Israël in hoogmoed verheffen mogen of het joodse volk mogen afschrijven. Want God heeft zijn volk niet afgeschreven. Paulus roept hen toe: Wees niet hoogmoedig, maar vrees. God kan ook u verwerpen. Het komt aan op het geloof, onverschillig of het een jood geldt of een heiden (Rom. 11: 20vv.).
Israël blijft Gods uitverkoren volk. Maar er is wel veel veranderd. Israël is het niet alleen meer. De opdracht en belofte een zegen voor de hele wereld te zijn is vervuld in de komst van Christus (Gal. 3:14). Een specifieke opdracht is er voor Israël niet meer. Het gaat om het ene volk Gods uit joden en heidenen samen. De bedoeling van God met Israël kan geen andere zijn dan dat het komt tot het geloof in Jezus Christus. Maar dan gebeurt er ook iets dat van onvoorstelbare betekenis is. Moge de staat Israël daaraan dienstbaar zijn.

Oosterhoff

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 december 1977

De Wekker | 8 Pagina's

Verkiezing in het Oude Testament (IX)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 december 1977

De Wekker | 8 Pagina's