Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Zomaar een handvol poëzie? (1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zomaar een handvol poëzie? (1)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het is alweer een tijd geleden, dat ik in dit blad de aandacht van de lezers vestigde op een dichtbundel die duidelijk op het reformatorische erf ontstaan was. Bedoeld is de bundel „Voortbestaan" van E. Hofman. Op dat moment kon ik niet weten: a. dat de bundel zó geruchtmakend, - om niet te zeggen berucht - zou worden, dat de aanmaak van een tweede druk blijkbaar moest worden belet, en b. dat er zelfs classicale en synodale „vonnissen" over zouden worden geveld.
Hoewel dit laatste op zich ernstig genoeg is om er meer commentaar aan te besteden, vermeld ik het nu alleen om de verheugende reden dat poëzie kennelijk (nog) iets doet! Gedichten schrijven blijkt gelukkig niet helemaal een elitaire bezigheid te zijn of het aanbrengen van nogal nutteloze franje aan een reformatorisch uniform; nee, er is een leesmarkt voor religieuze poëzie, dat blijkt. Die constatering zelf is al boeiend genoeg. Men kan zich b.v. gaan afvragen waardoor het komt, dat het orthodoxe kerkvolk zich bekeerd heeft tot het lezen van gedichten, terwijl nog niet zo lang geleden poëzie een langzaam wegkwijnend verschijnsel leek? Zijn we „gevoeliger" geworden? Of geestelijker? Of hoort dit gegeven thuis in de modieuze trend van de nostalgie? Ik werp de vragen maar in het voorbijgaan op, want het is niet mijn bedoeling daar nu uitvoerig op in te gaan. Wel vind ik ze belangrijk genoeg om ze de lezers aan te reiken: het kan erg ontdekkend zijn op zoek te gaan naar de antwoorden . . .
Natuurlijk kan ik niet helemaal om die vragen heen als in het onderstaande een aantal dichtbundeltjes kort ter sprake komt. Immers, als zoiets in De Wekker gebeurt, zal het toch iets te maken moeten hebben met „de opbouw van het geestelijk leven"! Of, anders gezegd: waarom kopen Chr. Geref. lezers dergelijke boekjes, en: doen ze daar goed aan? Gaat het hier om goede poëzie of wil men vooral stichting-in-versvorm? Het lijkt me juist, die zaken toch wel te onderscheiden, al was het maar om misverstanden m.b.t. de poëzie als kunst op tijd te signaleren. Hoe dan ook: in een tweetal artikeltjes wil ik de lezers in het kort attenderen op tweemaal een handvol dichtbundels die temidden van andere op het protestantse erf zijn verschenen en ooit aan de redactie van dit blad werden toegezonden.
Bij uitgeverij „De Vuurbaak" te Groningen verschenen in 1976 drie voortreffelijk uitgevoerde werkjes: de bundels „Transcriptief" van Wicher Triemstra, „Vijfendertig Verzen" van Tiemen W. Rasker en „Leven" van Lenze L. Bouwers. Als uitgave van Echo te Amersfoort verscheen in 2e druk „Vleugelslag" van A.J. Blonk-Quak en Kok te Kampen bracht van Corrie Vollenhoven-Op 't Land de bundel „Stokbrood uit eigen vuur"'. Vanuit de uitgeefsters gezien resp. een Geref. Vrijgemaakte een Herv. Gereformeerde en een Gereformeerde aangelegenheid. Wat nu bieden deze boekjes u en mij?
De drie eerstgenoemde bundels hebben niet alleen het formaat van uitgave gemeen; alle drie dichters willen zich laten binden door het gegeven „Woord" maar achten zich daarmee nog niet gebonden aan een traditionele versvorm. Hier ligt naar mijn gevoel een uitdaging in. Immers, er is eeuwen lang al zoveel godsdienstig belijden en beleven in stevig verankerde versvormen uitgezegd, dat de verleiding groot is om die vormen als vaste patronen te gaan hanteren: makkelijke rijmschema's, vlot in de maat lopende versregels en voor de hand liggende beelden dreigen dan a.h.w. een handzame, goed-ogende verpakking te worden - en nog goedkoop ook! - voor een waardevol cadeau: de stichtelijke inhoud. Bij nader inzien echter, blijkt vaak dat de zakken niet alleen oud zijn; ook de wijn laat zich, na zorgvuldig proeven, als verre van nieuw ontmaskeren! Een eerlijk pogen ook in geestelijke poëzie „nieuwe wijn in nieuwe zakken" te schenken verdient derhalve waardering. Het is zeker niet de gemakkelijkste weg en de voetangels en klemmen zijn ook hier vele. Wie eigentijds wil zijn en de worsteling met een moderne vormgeving aangaat, valt ook „in velerlei verzoekingen . . ."
Je loopt b.v. zo gauw mee in de tredmolen van de heersende modetrend. Met alle gevaar van dóór-en-dóór geseculariseerde kunstvormen incluis. Want, - en hierover kan geen onduidelijkheid zijn als het om ware poëzie gaat - er is een onlosmakelijke band tussen vorm en inhoud, tussen „boodschap" en „verpakking". Dit geldt in wezen voor alle kunst. Het geldt in niet mindere mate voor een goed gedicht. Wie deze band loslaat als voorwaarde voor waarachtig kunstwerk, laat zich uiteindelijk knutselarij voor kunst verkopen. Of, en dat is bij ons onderwerp zeker ook een mogelijkheid, - zo iemand is in feite niet geboeid door het gedicht als gedicht, niet getroffen door de wonderlijke zeggingskracht die er uitgaat van de spanningsverhouding in vorm en inhoud, - nee, zon lezer is ten diepste op zoek naar „een goed woord over het Woord", naar stichting, onderwijzing, vertroosting wellicht. Dat op zich is een waardeerbare zaak, maar - en daar gaat het nu om - daar heb je om zo te zeggen geen gedicht voor nodig; een gesprek of een preek, een meditatie of een bijbelstudie zijn dan misschien nog wel betere wegen voor deze reizigers . . .
Welnu, de dichters Triemstra, Rasker en Bouwers kozen voor het „vrije vers", ze hebben zich dus niet willen laten ringeloren door traditionele vormgevingen. Hun pretentie van dichter- zijn wordt daarmee als vanzelf opzettelijker. Zij zoeken zich een weg in taalvorm naar u en mij toe. Soms slagen ze daarin op werkelijk dichterlijke wijze, soms ook strandt het gedicht als eenheid van vorm en inhoud volledig. Dan blijft er hooguit een interessante mededeling over, maar geen poëzie! Een paar voorbeelden. Uit de bundel „Transcriptief":
zienderogen

kijk
het leven
schreit
verder

het schreit
zelfs
het verdriet
voorbij

Op geen enkele wijze wordt hier m.i. werkelijk een versvorm tot leven gebracht. Op een gekunstelde manier wordt iets min of meer belangrijks verwoord, niet echt verdicht d.w.z. geconcentreerd tot een gedicht. Hetzelfde geldt voor het volgende maaksel van Rasker:

deze avond met familie
is een stille
onbereikbaarheid hun
kranten en tijdschriften
snijden je de pas af

tracht het licht
te zien dan valt
de schaduw achter.

Kijk, op zulke „gedichten" zit niemand te wachten; noch de poëziegevoelige lezer (hij ervaart het immers niet als poëzie) noch de mens die op zoek is naar „een boodschap": voor hem is het weinig - of nietszeggend - waardoor deze vormgeving juist als erg gezocht en onnatuurlijk overkomt.
Maar het kan ook anders, nl. zó, dat de compacte vorm van het vers als een verrassende „boodschapper" van de inhoud op je af komt. Dat ervaar je nog het sterkst in de bundel „Leven" van Bouwers. Het is trouwens opvallend dat juist bij hem de versvorm minder vrij is; hij werkt duidelijk met bepaalde vormgegevens: herkenbare strofen, vooral een dankbaar gebruik van klinkerrijm.
Zeggingskracht heeft b.v.

grafschrift
hij was een kleine kiem
- bevrucht in deze tijd -
hij mocht Gods akker zien

en zal op hoog bevel
-lentebazuin klinkt! -
bloeien,
schakering wit

Boeiend door de vormgeving en door de knappe suggestie is ook

nieuwjaarswens
een gulden regel te vinden
en die als inscriptie
voor je jaargenoot
te graveren in handzaam
waardevast materiaal

op de keerzijde de Leeuw
geslagen, gekroond
de Vorst als beeldenaar
de naam in groot kapitaal
randschrift: Kruis of munt?

de stift bidt
GOD ZIJ MET ONS

Goede verzen kom je zeker ook bij Rasker en Triemstra tegen, maar minder vaak. Hun zoeken naar een geëigende vorm doet vaak genoeg sympathiek aan, toch moet daarnaast gezegd worden dat hun werk herhaaldelijk ontsierd wordt door een dogmatisch lijntje dat blijkbaar „zo nodig" ten einde toe voltrokken moet worden. De indruk van gekunsteldheid Wordt daardoor versterkt.
In de bundel „Vleugelslag" van mevr. A.J. Blonk-Quak ligt het precies andersom. Wie op zoek is naar wat mediterende uitspraken over allerlei zaken die het leven van een christen raken, vindt hier zeker veel van zijn gading. Ik kan me ook nog voorstellen dat men er vertroostende en bemoedigende dingen uit leest, maar laat niemand denken dat hij hiermee een dichtbundel aanschaft! Hier wordt al te gladjes van clichévormen gebruik gemaakt; er wordt niet geworsteld met de taal. Laat de koopwaar Bijbels gezien vaak goed zijn, ze wordt helaas "laar al te vaak in uniforme puntzakjes verkocht. En dat maakt het goedkoop! Zo b.v. in

NIEUWJAAR

Weer mag ik het beleven
sta 'k aan een nieuw begin.
Waarnaar richt zich mijn streven?
Hoe ga ik dit jaar in?

't Ligt voor mij als een bladzij
die ik zelf beschrijven moet,
en iedere pennestreek zegt mij:
Denk na bij wat je doet!

Graag zou 'k zó willen leven
dat er geen smetje rust.
Maar wie is dat gegeven?
Vaak vlek ik onbewust!

Schoorvoetend blijf ik dralen.
Durf ik het jaar wel in?
Helpt U mij. Heer, bij het falen.
Dán wordt het een goed begin!

Vraagtekens en uitroeptekens moeten hier teveel goed maken. Zo'n vormgeving blijft om zo te zeggen in de goede voornemens steken.
Dichterlijk het meest geslaagd en zeer de moeite van het lezen waard vind ik naast Bouwers de bundel van Corrie Vollenhoven-Op 't Land: „Stokbrood uit eigen vuur". De thema's zijn bij haar meer gevarieerd, zowel horizontaal als verticaal. Maar ze weet soms op een virtuoze wijze met woorden, met taal om te gaan. Zo b.v. in het gedicht „Protestant" waarin met ingehouden woede a.h.w. een lege godsdienstigheid in staat van beschuldiging wordt gesteld:

PROTESTANT

ik gooi je ramen open
trap je deur in
ga je perken te buiten
wreek de heggen en palen
beklad de witkalk
jen aan je bel
jouw: krot
sterveling
als een vuurwervel van hunker
met bloed doorlopen ogen
doorzoek ik je gangen

wee je gebeente
als ik niet anders vind
ik je niet tegenkom
zeg waar je zit
wie je bent

Naarmate het gedicht meer geslaagd is, dus aan zeggingskracht wint, kan het inhoudelijk ook meer tot tegenspraak prikkelen. Ook die ervaring doe je in deze bundel op. Maar met een aangrijpende herkenning lees je toch ook de probleemstelling in het gedicht „Tot de Jongste Dag": de spanning tussen onze gebroken aardse werkelijkheid en een leven vanuit de verwachting wordt erin voelbaar. Ik citeer tot slot van dit artikel de laatste twee strofen:

Het grint knoestert met
regelmaat onder onze
voeten zie ik de dragers met hun
kisten meedogenloos
hoor ik het orgel van de
aula waar ik al mijn
kronen aan Gods voeten wierp

De lucht staat strak en
onbewogen boven de
aarde van
voor- en nageslacht
tot de jongste dag

Ede, Joh. Vuyk

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 februari 1978

De Wekker | 8 Pagina's

Zomaar een handvol poëzie? (1)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 februari 1978

De Wekker | 8 Pagina's