Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Zomaar een handvol poëzie? (3, slot)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zomaar een handvol poëzie? (3, slot)

11 minuten leestijd

Na de hartelijke aanbeveling van de bloemlezing uit De Mérodes gedichten, zoals Hans Werkman die gaf in „De Witte Roos", beloofde ik nog terug te komen op vier andere bundeltjes die bij Kok/Kampen verschenen. Ik doe dat met genoegen, omdat er veel goeds aan te beleven valt. Wel is het zaak nog even aan het uitgangspunt te herinneren: enerzijds was dat de stelling, dat ook christelijke poëzie aan dichterlijke kwaliteitseisen behoort te voldoen; anderzijds, dat worstelen met de vormgeving voor een dichter nog wel wat anders, wat méér inhoudt dan „verzen schrijven op maat en op rijm". „Om misverstanden te voorkomen voeg ik er nu maar vast aan toe, dat we als christenen van veel goede poëzie genieten kunnen, ook al is het geen specifiek godsdienstige poëzie. We vinden van Rembrandt toch ook niet alleen z'n religieuze doeken mooi? Welnu, er zijn gelukkig veel prachtige natuur- en liefdesgedichten b.v. waarvan we de schoonheid heel intens ervaren kunnen. Alweer een bewijs, dat kwaliteit maar niet een kwestie van „inhoud" is! 't Gaat toch werkelijk om de eenheid van vorm én inhoud. Op het moment dat men eau de Cologne in slaolieflessen gaat verkopen, hebben we de neiging om de kwaliteit van de eau de Cologne te betwijfelen: en die van de verkoper nog méér! Maar laat ik nu haastig mijn draai mogen nemen naar een bundeltje met „nagelaten gedichten en liederen" van Muus Jacobse, uitgegeven onder de veelzeggend-dubbelzinnige titel „A Dieu" en verzameld door de eveneens als christelijk dichter bekende Ad den Besten. Bekend is wel, dat achter de dichter Muus Jacobse de taalgeleerde pr. dr. K.H. Heeroma schuilging. Van hem mag gezegd worden, dat hij met hartstocht voor het woord bezield was, omdat zijn ziel de hartstocht van het WOORD kende. De taal, onze taal had voor hem alles te maken met „taal en teken van Gods Woord". Een overgroot deel van zijn dichterlijke energie heeft hij dan ook - hij kon niet anders - gestoken in „Bijbelse gedichten" en „Bijbelse gezangen". Hij heeft intensief meegewerkt aan de vernieuwing van het geestelijke lied zoals dat tenslotte vorm kreeg in het Liedboek voor de kerken. Met name onder de Bijbelliederen zult u menig gezang van Muus Jacobse aantreffen. In dit boekje vinden we in het tweede deel de liederen waaronder ook ettelijke nog niet eerder gepubliceerde, terwijl daaraan vooraf gaat een aantal, meest uiterste korte, gedichten. „Er zijn eronder, die hij zelf misschien niet anders dan als probeersels heeft gezien," merkt Ad den Besten op. Sommige zijn zelfs niet eens voltooid. Ze geven in hun eenvoud en concentratie een levensecht beeld van een groot man, die als dichter de bijbelse ootmoed kende. Wie b.v. het volgende viertal versregels goed leest, kijkt deze dichter al meteen recht in het hart. Let daarbij op de titel („Verhaal") waarmee hij een mensenleven vol sloven en streven karakteriseert, waarvan de gebrekkigheid bij God maar al te goed bekend is.

Verhaal
Een levenslang verhaal, naar adem hijgen
Om al die woorden voor elkaar te krijgen.
En dan - God beter 't, maar het eind is weg -
Neemt Hij het over om het klaar te zwijgen.

Typerend voor de wijze waarop deze dichter zijn woord slechts goed verankerd weet in het Wóórd, is het volgende gedicht:

Het boek
Het Woord van het begin
Sluit alle woorden samen.
Zij zeggen ja en amen
En krijgen slot en zin.

God heeft zegen en vloek
Van de dood en het leven
Eens voor al opgeschreven.
God is een open boek.

En ik begrijp vaak niet.
Als ik zijn held're geheimen
Moet navertellen in rijmen,
Wat Hij daar nog in ziet.

Wie Muus Jacobse wil kennen uit z'n Bijbelse gezangen, kan diverse voorbeelden vinden in het Liedboek. Daarom spaar ik hier liever de ruimte die ik heb en verwijs naar de gezangen van zijn hand - het zijn er enkele tientallen! - waaronder prachtige liederen als de nrs. 36, 53 168 en 359 („Midden in de dood") zo tekenend voor deze dichter.
Het is de moeite - waard ze eens op te zoeken, te lezen en - wat beter is - te zingen. Want daartoe zijn ze gemaakt. Als aanbeveling en ter verklaring van de titel sluit ik nog even aan bij enkele fijn-gekozen zinnen van Ad den Besten: „De lezer - aanvaarde deze bundel als een laatst adieu van de dichter Muus Jacobse, als een afscheidsgroet, maar ook als een verwijzing". A Dieu: naar God verwijzend.
Van Heeroma naar ds. Hans Bouma is een kleine én een grote stap. Klein, omdat ook bij hem sprake is van een religieus bepaald dichterschap; daar getuigen de titels van z'n bundels vaak al van. Welsprekender zijn overigens zijn ondertitels: belijdenissen, avondoverdenkingen. Bijbelse verkenningen etc. Zo ook in het boekje „Het lef om te dromen" met daaronder de „toelichting": Bijbelse verkenningen, belijdenissen, liederen. Bouma biedt steeds een tweetal aan: een stukje proza, vaak pakkend en kernachtig geschreven, gevolgd door een gedicht of een lied. Hij verwoordt daarin met niet aflatende ijver zijn enthousiaste meningen over chr. levensstijl-vandaag. En dat dan vooral betrokken op milieu (vervuiling), mondigheid en macht, vrede en gerechtigheid op aarde en toekomstperspectieven. Zo'n prozastukje kan dan heten: „Laat je niet manipuleren" waarna het aansluitende lied als titel meekrijgt: „Vertrouw ze niet de goden". Ik noemde de stap naar Hans Bouma ook een grote stap gerekend vanaf Muus Jacobse. Daar zet mijn kritiek dan ook in, een kritiek die echt tweeslachtig is! Wat is nl. het geval? Er zijn prozagedeelten en gedichten bij zo levendig, fris en aanschouwelijk geschreven dat je van de literaire vondst geniet; vooral in het proza heb je die ervaring. Tegelijkertijd is de religieuze pretentie van de tekst - de „inhoud" dus - soms zo betweterig en zedeprekerig, dat je het irritante gevoel krijgt of hier van de Bijbel geen „Handboek voor de Aktieve Christen" wordt gemaakt. Wat niet weg neemt dat Bouma ons ook wel zeer terecht met de neus op onze verantwoordelijkheid drukt. Heb ik dus zo de ene keer m'n, niet-literaire, bezwaren, bij een andere gelegenheid is het juist het opzettelijke in het taalgebruik van deze auteur dat hem voor mij inderdaad vér doet afstaan van een dichter als Muus Jacobse. Overal waar Bouma aan het goochelen met woorden en woordbetekenissen slaat, moet ik meer aan de dominee dan aan de dichter denken. Hij roept me dan herinneringen wakker aan 19de eeuwse predikantenpoëzie. Natuurlijk, Bouma doet dat in een modern pakje; hij draagt geen slipjas meer! Eén voorbeeld van dat gewilde taalgedoe: (pag. 18) „Met al ons ongeloof (en geloof) zullen we er vroeg of laat aan geloven: aan zijn (= Gods) geloof". Het best vind ik Bouma nog waar hij zijn taalgeschitter ondergeschikt moet maken aan het eenvoudige en strakke maatschema van de melodie waarop hij z'n lied schrijft. Ook daarvan tenslotte een voorbeeld uit „Het lied ven de Zaaier" geschreven op de wijs van „Dankt, dankt nu allen God". In deze (te zingen) versregels treft de directheid, het fors getekende portret.

Nu gaat de zaaier uit,
de dag is aangebroken,
hij heeft de tijd geduid,
gehoopt, gewikt, gewogen.
Hij loopt met vaste tred,
gebaren wijd en zijd,
hij zegent links en rechts,
hij maakt geen onderscheid.

Van heel andere aard is het boekje „De vrouw over de vrouw", gedichten bijeengebracht door Inge Lievaart. Dit is niet een bundel chr. poëzie. We hebben hier te doen met een thematische bloemlezing. Inge Lievaart, zelf dichteres, heeft werk van vele dichteressen „van alle tijden" bijeengelezen. Wel te verstaan: dichtwerk uitsluitend handelend over het vrouw-zijn; als moeder van alle levenden, als echtgenote, als huisvrouw, weduwe, non, minnares, meisje, bruid. Het valt te begrijpen, dat er met een dergelijk gegeven over een periode van 1570 tot 1970 wel iets te zeggen valt. . . Ik moet toegeven: het is een boeiende bloemlezing geworden, en dat niet alleen vanwege de vele aspecten die belicht worden. Oók vanwege de kwaliteit van menig gedicht. Want, laat de aard van deze bundel zeer eenzijdig zijn, de artistieke kwaliteit is het niet! Serieus werk en luchtig/ironisch „verdichtsel" wisselen elkaar af. Men vindt er Jo Kalmijn-Spierenburg, maar even goed Annie M.G. Schmidt.

Menig Wekker-lezer(es) moet een genoeglijk uur kunnen beleven aan de veelsoortige verzen in dit boekje, waarvan het laatste gedicht een fragment is van groter geheel van Annie M. G. Schmidt onder de ironische titel „Ik ben zo onafhankelijk". Het is kostelijk van deze zelfspot kennis te nemen

O was ik maar een kleine zwakke vrouw,
die steun zoekt bij een grote sterke man.
O was ik maar een kleine zwakke vrouw,
zo'n hulploos klein wezen dat helemaal niks kan...
Ik zou zo graag eens huilen met m 'n hoofd tegen een jas.
Ik wou dat ik afhankelijk en heel erg zielig was.
Ik had nooit iemand nodig en daarom denk ik nou:
O was ik maar een kleine zwakke vrouw.

Expres voor het laatst bewaard heb ik de bundel „Wij hebben de zon" van Jaap Zijlstra, alweer een predikant. Van hem verschenen al eerder een Bijbelse roman (Een leeuw op de weg) en een viertal dichtbundels. Het bijzondere van deze uitgave is, dat de hier geboden poëzie gemaakt werd toen de auteur 18 à 20 jaar oud was. Je kunt dan wel bij lezing versteld staan van het grote dichterlijk vermogen van deze auteur. In tegenstelling tot Bouma hoef ik bij Zijlstra nooit aan de prekende dominee te denken. Gelukkig maar, want het betekent dat de dichter Zijlstra des te meer boeide.
Zowel qua „boodschap" als qua vormgeving was er wat mij betreft veel meer herkenning dan bij Bouma. Diep gepeilde momentopnamen van het geloofsleven en fijn aangevoelde schilderijtjes van menselijk doen en laten wisselen elkaar af. En dat in grote variatie van versvormen en met een verbluffend vermogen aan uitbeelding door middel van taal. Ook hierom m.i. al een werkje dat een gewaardeerde plaats op een boekenlijst mag innemen. Volmaakte poëzie? Ach, wat is dat! Maar hier is een christen-auteur aan het woord, die zich bovendien realiseert, dat z'n kunstenaarschap juist vanwege dat christen-zijn een gave èn een opgave is. Een tweetal voorbeelden druk ik graag hierbij af. In een traditionele versvorm, nl. in het sonnet weet de dichter in „Zomernacht" een bijzonder zuivere, a.h.w. doorschijnende sfeer op te roepen:

De zee draagt vrede deze nacht
op kleine golven naar ons toe,
de aarde slaapt en ademt zacht,
de hemel zwijgt. Waarom en hoe

zijn nu van geen belang. Ik tracht
niet meer en voel mij niet meer moe.
Dit is het dan waarop ik heb gewacht,
de stilte waar ik diep voor onder doe.

Het watervlak krult aan zijn randen om
en glanst van licht, het natte zand rondom
mijn voeten straalt van witte schichten.

Wij zijn weer samen één, één met de zee,
en kijkend naar het wonderlijke lichten
deelt zich een diepe vreugde aan ons mee.

En, tenslotte, het gedicht „Stille week". U, die deze artikelen leest, u doet dat ergens op een moment in - wat wij noemen - de lijdensweken. Let er eens op, hoe Jaap Zijlstra in dit gedicht worstelt met een dubbele ervaring: daar is de ontwakende levenslust, de vitaliteit van de komende lente èn er is de donkere ervaring van de lijdende Knecht des Heren, die de dichter vastnagelt op zijn schuldig bestaan. Op een heel bijzondere wijze lopen beide ervaringen door elkaar heen in dit vers, uitmondend in een persoonlijk geformuleerde voorwaarde voor een werkelijk vruchtbaar leven hier-en-nu: „eerst moet de Heer zijn opgestaan"

Stille Week
Het voorjaar komt, de knoppen breken
en bloesems geven taal en teken.

De vogels zingen. God wat is dit mooi.
Ook ik wil zingen in mijn alledaagse kooi.

Maar kan niet. Deze dagen staat
tussen de takken uw bebloed gelaat.

De bomen lopen wonderbaarlijk uit
rond uw verminkte, naakte huid.

Spijkers die hand en hout doorboren,
de aarde bloeit als nooit tevoren.

Ik hunker naar wat gaande is,
naar opbloei, naar verrijzenis.

Maar kan het voorjaar nog niet aan,
eerst moet de Heer zijn opgestaan.

Al met al mag gezegd worden dat uitgever Kok tenminste in vier van de vijf hier genoemde poëziebundels een bijdrage heeft geleverd aan de waardering van voornamelijk geestelijke dichtkunst, te lezen en te genieten door een breed, kerkelijk „verwend" publiek.

Ede, Joh. Vuyk

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 maart 1978

De Wekker | 8 Pagina's

Zomaar een handvol poëzie? (3, slot)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 maart 1978

De Wekker | 8 Pagina's